2.2.Bij bericht van 12 april 2016 informeert de officiële dierenarts van verweerder verzoekster 1 over het voornemen tot weigering van de partij omdat bij de materiële controle diverse organoleptische afwijkingen zijn waargenomen. Vastgesteld is dat het vlees een afwijkende geur en kleur heeft. De vacuümverpakkingen zijn gedeeltelijk niet meer intact. Bij brief van 18 april 2016 dienen verzoekers een zienswijze in. Ze verzoeken om stukken waarin de onderzoeksbevindingen zijn vastgelegd en om een nadere steekproef en afsplitsing en toelating van het gedeelte van de partij dat wel conform is. Tenslotte wordt verzocht om een contra-expertise. Bij e-mail van 20 april 2016 heeft de officiële dierenarts van verweerder gereageerd op de zienswijze. De officiële dierenarts deelt mee dat verweerder bereid is de partij te splitsen in een deel met been en een deel zonder been. Per gesorteerde deelpartij zal op basis van een uitgebreide steekproef een beslissing worden genomen. Bij bericht van 22 april 2016 deelt de officiële dierenarts van verweerder mede dat het vlees zonder been (923 dozen) alsnog toegelaten zal worden en dat het vlees met been (54 dozen) zal worden geweigerd. Het gedeelte van de partij met been zal GDB-nummer 16024512 behouden.
3. Bij het bestreden besluit weigert de officiële dierenarts van verweerder de partij vlees met been voor invoer in de EU en bestemt deze ter destructie.
4. In artikel 11 van de Verordening (EG) nr. 178/2002 is bepaald dat levensmiddelen en diervoeders die in de Gemeenschap worden ingevoerd om er in de handel te worden gebracht, dienen te voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving dan wel aan de voorschriften die door de Gemeenschap als ten minste gelijkwaardig daaraan zijn aangemerkt, of, ingeval er een specifieke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het land van uitvoer bestaat, aan de voorschriften daarvan.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 178/2002, worden levensmiddelen niet in de handel gebracht indien zij onveilig zijn.
In het tweede lid is bepaald dat levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als:
a. schadelijk voor de gezondheid;
b. ongeschikt voor menselijke consumptie.
In het zesde lid is bepaald dat wanneer een onveilig levensmiddel deel uitmaakt van een partij of zending van dezelfde klasse of omschrijving, wordt aangenomen dat alle levensmiddelen in die partij of zending onveilig zijn, tenzij een uitvoerig onderzoek geen aanwijzingen oplevert dat de rest van de partij of zending onveilig is.
In artikel 6, eerste lid, onderdeel c, sub iii, van de Verordening (EG) nr. 853/2004 is bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten van dierlijke oorsprong invoeren uit derde landen, ervoor zorgen dat die invoer uitsluitend geschiedt indien het product voldoet aan de invoervoorwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake de invoercontroles op levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
In het derde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten van dierlijke oorsprong invoeren, ervoor zorgen dat de producten voor een invoercontrole worden aangeboden overeenkomstig Richtlijn 97/78/EG.
In artikel 2, aanhef en onder j, Richtlijn 97/78/EG is bepaald dat onder "invoervoorwaarden" wordt verstaan de in de communautaire wetgeving vastgestelde veterinaire voorschriften waaraan in te voeren producten moeten voldoen.
In artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 97/78/EG is, voor zover hier van toepassing, bepaald dat elke partij in de in artikel 3, lid 2, bedoelde grensinspectiepost veterinair gecontroleerd door het overeenkomstig artikel 6, lid 1 onder b), onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts geplaatste personeel van de bevoegde autoriteit.
In het vierde lid, aanhef en onder b, onder i, is bepaald dat met uitzondering van de in de artikelen 9 tot en met 15 bedoelde specifieke gevallen, de officiële dierenarts een materiële controle van iedere partij verricht om zich ervan te vergewissen dat de producten voldoen aan de eisen van de communautaire wetgeving en geschikt zijn om te worden gebruikt voor de in het begeleidend certificaat of document aangegeven doeleinden.
In artikel 7, tweede lid, van de Richtlijn 97/78/EG is bepaald dat onverminderd artikel 10 elke partij producten uit een derde land die bestemd is voor invoer op een van de in bijlage I vermelde grondgebieden, overeenkomstig artikel 4, lid 4, een overeenstemmingscontrole en een materiële controle ondergaan.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Richtlijn 97/78/EG verleent een lidstaat namens alle bij de doorvoer betrokken lidstaten slechts toestemming voor de doorvoer van een partij van een derde land naar een ander derde land indien aan hetgeen in de in onderdelen a, b en c van dit artikel is vermeld is voldaan.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald, voor zover hier van belang, dat in uitzonderingsgevallen, wanneer de gezondheid van mens of dier wordt bedreigd of wanneer onregelmatigheden worden vermoed, een aanvullende materiële controle moet worden verricht.
In artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 97/78/EG is, voor zover hier van belang, bepaald dat, wanneer de veterinaire autoriteit aan de hand van de in deze richtlijn bedoelde controles vaststelt, dat het product niet aan de invoervoorwaarden voldoet of dat een onregelmatigheid is begaan, de bevoegde autoriteit in overleg met de belanghebbende bij de lading of zijn vertegenwoordiger besluit het product te vernietigen, indien terugzending onmogelijk is of de termijn van 60 dagen is verstreken, of indien de belanghebbende bij de lading daar onmiddellijk mee instemt.
In artikel 22, tweede lid, van de Richtlijn 97/78/EG is bepaald dat wanneer bij een van de bij deze Richtlijn vastgestelde controles blijkt dat een partij producten een gevaar kan vormen voor de gezondheid van mens en dier, de bevoegde veterinaire autoriteit onmiddellijk de volgende maatregelen neemt:
- beslag op en vernietiging van de betrokken partij,
- onmiddellijke kennisgeving aan de andere grensinspectieposten en aan de Commissie van de gedane vaststellingen en van de oorsprong van de producten, overeenkomstig Beschikking 92/438/EEG.
Op grond van artikel 9 van de Warenwet kan voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, eerste lid, onder a en b, en in artikel 8, aanhef, bij algemene maatregel van bestuur worden verboden waren behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie:
a. binnen Nederlands grondgebied te brengen;
b. binnen Nederlands grondgebied te brengen anders dan met inachtneming van de bij de maatregel gestelde voorschriften.
In artikel 3 van het Warenwetbesluit Invoer levensmiddelen uit derde landen is bepaald dat eet- of drinkwaren slechts binnen Nederlands grondgebied worden gebracht of verhandeld indien die waren bij aanwending overeenkomstig redelijkerwijze te verwachten gebruik uit het oogpunt van gezondheid geschikt zijn voor menselijke consumptie.
In artikel 2 van de Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen) is, voor zover hier van belang, bepaald dat het binnen Nederlands grondgebied brengen van eet- en drinkwaren, afkomstig uit een land dat niet behoort tot de Europese Unie, en het vervolgens verhandelen daarvan, geschiedt met inachtneming van de ter zake bij of krachtens richtlijn 97/78/EG gestelde bepalingen.
Op grond van artikel 4 van de Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen) wordt als bevoegde autoriteit, bedoeld in richtlijn 97/78/EG, aangewezen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
5. Gelet op artikel 2 van de Richtlijn 97/78/EG gaat de voorzieningenrechter er van uit dat zowel verzoekster 1, in de hoedanigheid van douane expediteur, en verzoeker 2, in de hoedanigheid van eigenaar van de partij, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt (zie de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) van 30 augustus 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BR6868). 6. Voorts zal de voorzieningenrechter uitgaan van tenminste enig spoedeisend belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening (zie de uitspraken van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY1516 en 24 februari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1186). Hiertoe wordt het volgende overwogen. Verzoekers hebben aangevoerd dat de houdbaarheid van de partij vers vlees zeer beperkt is. Binnen enkele weken treedt een waardevermindering met enkele tientallen procenten op en na enkele maanden is de waarde nihil. Ook zijn de opslagkosten substantieel, aldus verzoekers. Hoewel een financieel belang op zich zelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen, acht de voorzieningenrechter in dit geval van belang dat de beslissing op het bezwaar, zo is ter zitting gebleken, waarschijnlijk niet op korte termijn zal worden genomen. Bovendien dient de partij, indien deze niet wordt toegelaten tot de EU, voor destructie te worden aangeboden.
7. Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat dat sprake is van chantage van de zijde van verweerder en het beroep op het beginsel van fair play, verbod op détournement de pouvoir en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie overweegt de voorzieningenrechter dat dit in de bezwaarprocedure aan de orde gesteld dient te worden. In de voorlopige voorzieningenprocedure is slechts aan de orde de vraag of de partij vlees voor invoer in de EU moet worden vrijgegeven dan wel verzoekers in de gelegenheid worden gesteld de partij vlees weder uit te voeren naar een bestemming in een derde land.