ECLI:NL:RBROT:2016:3164

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
ROT 15/2976
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht door niet melden van verkopen op Marktplaats.nl

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan eisers door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel. Eisers ontvingen bijstand vanaf 25 november 2013, maar hebben verzuimd om hun inkomsten uit verkopen op Marktplaats.nl te melden. Het college heeft vastgesteld dat eisers in de periode van 1 november 2013 tot 31 juli 2014 256 advertenties op Marktplaats.nl hebben geplaatst en dat er verkopen hebben plaatsgevonden, zonder dat deze inkomsten zijn gemeld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering en een terugvordering van € 13.522,31. De rechtbank oordeelt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden, omdat zij geen melding hebben gemaakt van hun verkoopactiviteiten, die niet als incidenteel kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de administratie die eisers hebben overgelegd niet deugdelijk is en geen betrouwbare reconstructie van de inkomsten mogelijk maakt. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor zover het de hoogte van de boete betreft, en stelt deze vast op € 1.680,-. De rechtbank verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/2976

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres),te [woonplaats] , eisers,
gemachtigde: mr. C.C. Sneper,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: mr. N.D. Fritz-Pierik.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2014 (primair besluit 1) heeft verweerder het recht van eisers op bijstand over de periode van 25 november 2013 tot 1 oktober 2014 herzien (lees: ingetrokken), vanaf 1 oktober 2014 beeïndigd (lees: ingetrokken) en € 13.522,31 van hen teruggevorderd.
Bij besluit van 26 november 2014 (primair besluit 2) heeft verweerder aan eisers een boete van € 13.522,31 opgelegd.
Bij besluit van 25 maart 2015 heeft verweerder de bij primair besluit 2 opgelegde boete gematigd en vastgesteld op € 6.761,16.
Bij besluit van 2 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard en het bezwaar van eisers tegen primair besluit 2 gegrond verklaard en het bedrag van de boete vastgesteld op € 6.761,15.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eisers ontvingen met ingang van 25 november 2013 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
1.2.
In verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van eisers, heeft verweerder onder meer de gegevens van de Belastingdienst, de geautomatiseerde systemen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Suwinet) en het internet geraadpleegd. De bevindingen van dit onderzoek heeft verweerder neergelegd in het ‘Rapport beëindiging levensonderhoud Wwb’ van 30 oktober 2014. Dit rapport vermeldt onder meer dat eisers in de periode van 1 november 2013 tot 31 juli 2014 256 advertenties op Marktplaats.nl hebben geplaatst en dat ook verkopen hebben plaatsgevonden. Van deze verkoopactiviteiten via Markplaats.nl hebben eisers bij verweerder geen melding gemaakt.
1.3.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft verweerder eisers uitgenodigd voor een gesprek op 7 oktober 2014 en hen verzocht onder meer de volledige administratie met betrekking tot hun handelsactiviteiten op Markplaats.nl mee te brengen. Omdat eisers deze stukken niet hebben overgelegd, heeft verweerder vervolgens bij besluit van 16 oktober 2014 hun recht op bijstand met ingang van 7 oktober 2014 opgeschort. Bij dit besluit heeft verweerder eisers uitgenodigd voor een gesprek op 23 oktober 2014 en hen wederom verzocht naar dit gesprek onder meer de volledige administratie met betrekking tot de handelsactiviteiten op Markplaats.nl mee te brengen. Op 23 oktober 2014 hebben eisers onder meer overgelegd een lijst met artikelen die zij tijdens de uitkeringsperiode op Markplaats.nl hebben aangeboden, een lijst met goederen die zij via Markplaats.nl hebben verkocht en de inkomsten die zij hieruit hebben verkregen, en elf aankoopnota’s van artikelen die zij tijdens de uitkeringsperiode op Markplaats.nl te koop hebben aangeboden.
1.4.
Naar aanleiding van een nader onderzoek in de bezwaarfase naar de handelsactiviteiten van eisers op Markplaats.nl over de periode van 1 augustus 2014 tot en met 30 september 2014 heeft verweerder het ‘Rapport mutatie levensonderhoud Participatiewet’ van 11 februari 2015 opgesteld. Dit rapport vermeldt dat eisers in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 30 september 2014 onder de namen ‘ [voornaam 1] ’ en ‘ [voornaam 2] ’ 52 advertenties op Marktplaats.nl hebben geplaatst.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder – voor zover thans nog van belang – ten grondslag gelegd dat eisers de op hen rustende inlichtingenplicht hebben geschonden, doordat zij bij verweerder geen melding hebben gemaakt van hun inkomsten uit de verkopen via Marktplaats.nl, terwijl deze verkoopactiviteiten geen incidenteel karakter hadden. Nu een deugdelijke administratie van de handelsactiviteiten op Markplaats.nl ontbreekt, kunnen de uit deze handelsactiviteiten verkregen inkomsten niet worden vastgesteld. Eisers hebben vanwege het ontbreken van een deugdelijke administratie ook niet aannemelijk gemaakt dat zij, wanneer zij wel de inlichtingenplicht waren nagekomen, recht zouden hebben op (aanvullende) bijstand. Als gevolg hiervan is het recht van eisers op bijstand niet langer vast te stellen. Ten aanzien van het bedrag van de boete stelt verweerder dat het eisers valt te verwijten dat zij hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Opzet of grove schuld zijn niet aangetoond. Verweerder stelt het boetebedrag daarom vast op 50% van het benadelingsbedrag. Van dringende redenen om van het opleggen van een boete af te zien, is verweerder niet gebleken.
3. Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet (Pw) in werking getreden en is de Wet werk en bijstand (Wwb) komen te vervallen. Op grond van het overgangsrecht, geregeld in artikel 78z, vierde lid, van de Pw, wordt in het geval een bezwaar- of beroepschrift voor of op de datum van de inwerkingtreding van de Pw is ingediend, beslist met toepassing van de Wwb. In dit geval is op de intrekking en terugvordering de Wwb van toepassing, nu het bezwaarschrift is ingediend voor 1 januari 2015.
4.1.
In geschil is allereerst of verweerder de bijstandsuitkering van eisers terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd op de grond dat eisers bij verweerder geen mededeling hebben gedaan van hun handelsactiviteiten op Marktplaats.nl. Nu de aan eisers verleende bijstand bij primair besluit I van 30 oktober 2014 met ingang van 25 november 2013 is ingetrokken en de intrekking niet is beperkt tot een bepaalde periode, bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; onder meer de uitspraak van 18 juli 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY5142) de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire (intrekkings)besluit. Voor het onderhavige geval betekent dit dat beoordeeld dient te worden de periode van 25 november 2013 tot en met 30 oktober 2014.
4.2.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Wwb herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste en achtste lid, van de Wwb vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend behoudens dringende redenen de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat het naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 10 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1968) voor ontvangers van bijstand niet verboden is goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandsverlenende orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling hoeft te worden gedaan.
4.4.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers mededeling hadden moeten doen van hun verkoopactiviteiten via Marktplaats.nl. Anders dan eisers hebben betoogd, is geen sprake geweest van incidentele verkopen. Voor dat oordeel is van belang dat uit de door Marktplaats.nl aangeleverde gegevens blijkt dat eisers over de periode van 18 oktober 2011 tot en met 30 september 2014 in totaal 308 advertenties hebben geplaatst. Uit de dossierstukken, waaronder de door Marktplaats.nl in juli 2014 en februari 2015 verstrekte lijsten, blijkt dat eisers onder meer twee auto’s, meerdere aquaria, vitrines, pinautomaten, televisieschermen, computers, software, mobiele telefoons, horloges, zonnebrillen, meubelen en een grote hoeveelheid merkkleding te koop hebben aangeboden. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat van deze aangeboden goederen slechts 15 goederen zijn verkocht. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt wel dat in de periode van 18 oktober 2011 tot en met 30 september 2014 in totaal 15 goederen giraal zijn afgerekend. Eisers hebben echter verklaard dat zij bij de verkoop van hun auto van het merk Mercedes Benz via Marktplaats.nl een contant geldbedrag hebben ontvangen. Daarnaast hebben eisers goederen te koop aangeboden die niet per post kunnen worden verzonden en waarvan het aannemelijk is dat deze bij de deur zijn afgerekend. Verweerder heeft hierin voldoende aanwijzingen mogen zien dat de door eisers verkochte goederen voor een deel ook contant zijn afgerekend.
4.5.
Ook als rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat een deel van de verkoopadvertenties van eisers dubbel is geteld, zoals eisers stellen, is sprake van meer dan incidentele verkopen en acht de rechtbank het aannemelijk dat eisers met hun verkoopactiviteiten via Marktplaats.nl aanzienlijke inkomsten hebben verworven. De rechtbank wijst in dit verband ook op de al genoemde uitspraak van de Raad van 10 juni 2014, waarin de verkoop via Markplaats.nl van 30 pups die de belanghebbende zelf in bezit had, niet als incidentele verkoop werd aangemerkt. De omstandigheid dat verweerder niet bij eisers op huisbezoek is geweest, leidt niet tot een ander oordeel, omdat een huisbezoek niet had kunnen leiden tot de vaststelling dat de in de woning aanwezige goederen de op Marktplaats.nl aangeboden, maar onverkocht gebleven goederen zijn.
4.6.
Nu eisers van hun verkoopactiviteiten via Marktplaats.nl geen melding hebben gemaakt, hebben zij hun inlichtingenverplichting geschonden. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat zij niet wisten of konden weten dat zij van deze verkoopactiviteiten melding hadden moeten maken. In het besluit van 23 januari 2013 waarbij de bijstandsuitkering is toegekend, staat al de verplichting vermeld om alle wijzigingen in de financiële situatie te melden; eiser heeft in dit verband ter zitting erkend dat het zijn fout is geweest dat hij dit besluit niet heeft gelezen. Ook is niet in geschil dat eisers een rechten- en plichtenboekje hebben ontvangen. Als bij eisers twijfel bestond of zij van de inkomsten mededeling moesten doen, hadden zij dit voorts bij verweerder kunnen en moeten navragen. Niet gesteld of gebleken is dat eisers dit hebben gedaan.
4.7.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:580) is het aan eisers om aannemelijk te maken dat zij, indien zij wel aan hun inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, recht zouden hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Hierin zijn eisers niet geslaagd. De overgelegde bankafschriften en overzichten vormen geen deugdelijke en sluitende administratie. Aan de hand van de door eisers overgelegde administratie is onvoldoende direct verband te leggen tussen een verkocht goed en de herkomst, de aankoopsom en de verkoopprijs ervan. Uit de overgelegde elf aankoopnota’s kan niet worden afgeleid dat deze betrekking hebben op de goederen die eisers op Marktplaats.nl hebben aangeboden. Uit een deel van deze nota’s blijkt ook niet van wie de goederen zijn, omdat er geen naam- en adresgegevens zijn vermeld. Daarnaast blijkt uit de door eisers overgelegde lijst met aangeboden goederen dat zij in de uitkeringsperiode 102 goederen te koop hebben aangeboden. Op deze lijst ontbreken echter goederen die eisers volgens Marktplaats.nl wel hebben aangeboden. Bovendien staan op deze lijst goederen vermeld die niet op de door Marktplaats.nl verstrekte lijst voorkomen. Zoals overwogen onder 4.4, zijn er daarnaast aanwijzingen dat er ook verkochte goederen contant zijn afgerekend. Welke goederen en hoeveel goederen dit zijn, kan uit de overgelegde administratie niet worden afgeleid. Op basis van de door eisers overgelegde administratie van de handelsactiviteiten via Marktplaats.nl kan dan ook geen goede en betrouwbare reconstructie worden gemaakt van de inkomsten die eisers uit deze verkoopactiviteiten hebben verkregen en kunnen deze inkomsten ook niet schattenderwijs worden bepaald.
4.8.
Gelet op wat in 4.4. tot en met 4.7. is overwogen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht van eisers op bijstand over de door de rechtbank te beoordelen periode van 25 november 2013 tot 30 oktober 2014 niet is vast te stellen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder weliswaar onderzoek heeft gedaan naar de handelsactiviteiten van eisers op Marktplaats.nl over de periode tot en met 30 september 2014, maar eisers hebben niet gesteld dat zij in de maand oktober 2014 (anders dan in de voorafgaande periode) geen handelsactiviteiten hebben verricht via Marktplaats.nl en ook overigens hebben zij geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de intrekking van de bijstand over die maand. Verweerder heeft dan ook terecht het recht op bijstand ingetrokken en een bedrag van € 13.522,31 van eisers teruggevorderd. Omdat de beslissing tot intrekking en terugvordering een gebonden bevoegdheid is, kan het beroep van eisers op de in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde beginselen van belangenafweging en evenredigheid niet slagen. De rechtbank is daarnaast niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Dringende redenen om van terugvordering af te zien, zijn slechts gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Dat eiseres, zoals zij stellen, gezondheidsproblemen hebben, levert niet een dergelijke dringende reden op.
5. Nu eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, was verweerder op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Wwb, gelijkluidend aan hetzelfde artikellid in de Pw, gehouden aan hen een boete op te leggen. Bij besluit van 25 maart 2015 heeft verweerder de boete vastgesteld op een bedrag van € 6.761,16. Nu dit besluit een wijziging is van primair besluit 2, heeft verweerder dit besluit ten onrechte niet meegenomen in de beslissing op bezwaar. Dit gebrek zal, zoals ter zitting met partijen besproken, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Nu verweerder in het bestreden besluit het boetebedrag heeft vastgesteld op € 6.761,15, is immers aannemelijk dat eisers door het gebrek niet zijn benadeeld. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom zo verstaan, dat het bezwaar tegen primair besluit 2, wegens het ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2015 ongegrond is verklaard.
6. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat verweerder terecht een boete heeft opgelegd, zoals thans onder 5. is geoordeeld, het bedrag van de boete op € 1.680,- dient te worden vastgesteld. Het beroep is daarom in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zelf in de zaak voorzien door het boetebedrag vast te stellen op € 1.680,-.
7. Eisers hebben ter zitting verklaard dat zij, gezien het overeengekomen boetebedrag, afzien van vergoeding van proceskosten en griffierecht. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover verweerder het bedrag van de boete heeft vastgesteld op € 6.761,15;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 1.680,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, voorzitter, en mr. J. Bergen en mr. S.E.C. Debets, rechters, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.