In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma (eiseres) en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder) over een opgelegde bestuurlijke boete van € 12.000,- wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete was opgelegd omdat eiseres niet had voldaan aan de vordering van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de identiteit vast te stellen van een persoon die op de markt werkzaamheden verrichtte. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat er sprake was van een overtreding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteurs op 4 oktober 2014 een controle hebben uitgevoerd en daarbij een man in een wit T-shirt hebben gezien die samen met een vennoot van eiseres werkzaamheden verrichtte. Eiseres heeft geen inspanning geleverd om de identiteit van deze man vast te stellen, wat in strijd is met artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete terecht was, maar dat de hoogte van de boete niet in verhouding stond tot de ernst van de overtreding. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de boete verlaagd naar € 8.000,-.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres recht heeft op vergoeding van het betaalde griffierecht en dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.