In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een schuldenaar, hierna verzoekster genoemd, die een schuldregeling had aangeboden aan haar schuldeisers. Verzoekster had op 24 december 2015 een verzoek ingediend om een drietal schuldeisers, waaronder het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), te dwingen in te stemmen met deze regeling. De schuldeisers, met uitzondering van CJIB, hadden ingestemd met de aangeboden regeling, die voorzag in een betaling van 3,78% aan de preferente schuldeisers en 1,89% aan de concurrente schuldeisers. CJIB, die een vordering van € 321,89 had, weigerde echter in te stemmen met de regeling, omdat zij van mening was dat de vordering volledig voldaan diende te worden.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van CJIB. De rechtbank concludeerde dat de vordering van CJIB slechts een klein percentage van de totale schuldenlast vertegenwoordigde en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord was gegaan met de regeling. De rechtbank oordeelde dat het voorstel goed gedocumenteerd was en dat verzoekster zich had ingespannen om haar schuldenproblematiek op te lossen. De rechtbank heeft vervolgens CJIB bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan CJIB opgelegd, terwijl het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.
De rechtbank benadrukte dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en dat verzoekster in staat zal zijn haar schulden te blijven betalen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.