4.7Deze omstandigheden in aanmerking nemend, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de door vaststelling van de Beleidsregel veroorzaakte schade voor eiser redelijkerwijs voorzienbaar was op het moment dat hij de percelen tot zijn beschikking kreeg en deze in gebruik nam voor de beweiding door runderen. Eiser had op grond van de geldende Keuren moeten of in ieder geval kunnen weten dat een beweidingsverbod gold voor de percelen. Gelet daarop, mocht hij er in redelijkheid niet vanuit gaan dat hij zijn percelen mocht (blijven) beweiden. Dat verweerder de beweiding door eiser, ondanks deze verboden, kennelijk tot 2009 heeft gedoogd, en dat eiser in het kader van het beheer van een andere overheidsinstantie subsidie ontving, betekent niet dat eiser er geen rekening mee hoefde te houden dat verweerder het in de keuren neergelegde verbod op enig moment zou gaan handhaven. Verweerder heeft eisers verzoek om nadeelcompensatie dan ook terecht afgewezen op de grond dat sprake is van actieve risicoaanvaarding.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij de subsidie voor agrarisch natuurbeheer voor 2010 is misgelopen, omdat hij is afgegaan op de mededeling van verweerder dat de dijkverzwaringswerkzaamheden uiterlijk in 2011 zouden plaatsvinden. Door het uitstel van deze werkzaamheden heeft hij inkomsten uit de subsidie, waarop hij achteraf bezien toch aanspraak kon maken, gederfd.
Daargelaten de vraag of deze gestelde schade in causaal verband staat met de inwerkingtreding van de Beleidsregel, slaagt de beroepsgrond reeds niet omdat eiser er, na de mededeling over de komende dijkverzwaring, zelf voor heeft gekozen geen subsidie meer aan te vragen bij de Dienst Landelijke Regelingen. Naar het oordeel van de rechtbank komt het mislopen van de subsidie dan ook voor eigen rekening van eiser.
6. Eiser stelt ten slotte dat niet valt in te zien waarom in zijn geval, anders dan in het vergelijkbare geval van [naam] , geen nadeelcompensatie is toegekend. Verweerder heeft toegelicht dat hij pas na afhandeling van het verzoek van [naam] tot het inzicht is gekomen dat de omstandigheid dat het beweidingsverbod sinds 1981 in de Keur is neergelegd, aan toekenning van nadeelcompensatie in de weg staat. Op basis van dit voortschrijdend inzicht heeft verweerder naast eisers verzoek ook een vergelijkbaar verzoek van [naam] uit 2012 afgewezen.
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt gelet hierop niet. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3200) strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat verweerder in een eenmaal gemaakte fout zou moeten volharden. Verweerder heeft afdoende toegelicht dat in het geval van [naam] een fout is gemaakt. 7. Voor zover eiser klaagt over de gang van zaken en de bejegening door ambtenaren tijdens de hoorzitting, geldt dat hij hierover een klacht kan indienen bij het bestuursorgaan.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
9. Omdat verweerder ten tijde van het instellen van het beroep in gebreke was met het beslissen op eisers bezwaar, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken, omdat geen sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.