ECLI:NL:RBROT:2016:1950

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
ROT- 15 _ 728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake mandaatverlening en bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van Albrandswaard, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard. De zaak betreft een bezwaar dat eiser had ingediend tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiser tegen een mandaatverlening niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 april 2013, waarin de bevoegdheid tot het verrichten van proceshandelingen en het afdoen van verzoeken om informatie was gemandateerd aan medewerkers van het team Juridische Zaken. Eiser stelde dat de bezwaarschriftencommissie niet correct was samengesteld, wat volgens hem leidde tot een onrechtmatig advies.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit, dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaarde, niet in stand kon blijven. De rechtbank concludeerde dat het mandaatbesluit van 3 april 2013 niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, waardoor het niet in werking was getreden. Dit betekende dat er geen rechtsgevolg aan het mandaatbesluit was verbonden, en dat verweerder het bezwaar van eiser op die grond niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, en bepaalde dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele stappen bij mandaatverlening en de noodzaak voor een juiste samenstelling van adviescommissies in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft de overige beroepsgronden van eiser niet verder besproken, omdat deze niet tot een ander oordeel konden leiden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 15/728

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats] , eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard, verweerder,
gemachtigde: R. Wiekeraad.

Procesverloop

Op 3 april 2013 heeft verweerder bepaald dat de bevoegdheid tot het verrichten van proceshandelingen en het afdoen van verzoeken om informatie, ingebrekestellingen en aanvragen tot het nemen van besluiten van eiser, wordt gemandateerd aan medewerkers van het team Juridische Zaken.
Bij brief van 28 juli 2014 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Eiser is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op 29 juli 2015 het onderzoek heropend en het beroep voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.

Eiser heeft zijn beroepsgronden aangevuld.

Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Eiser is opgeroepen, maar is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en A. Ostojić-Hanssen.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit rust op de grond dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de termijn van zes weken voor het maken van bezwaar is overschreden. Verweerder heeft tevens bij zijn beslissing betrokken dat de mandaatverlening van 3 april 2013 met ingang van 1 januari 2014 feitelijk buiten werking is gesteld.
2.1.
Eiser heeft in beroep een groot aantal gronden naar voren gebracht.
2.2.
Eiser betoogt dat de Commissie voor de bezwaarschriften Albrandswaard (bezwaarschriftencommissie), gelet op de samenstelling daarvan - te weten: een voorzitter en een secretaris - geen adviescommissie is zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu een dergelijke commissie uit een voorzitter en twee leden moet bestaan. Het door de bezwaarschriftencommissie uitgebrachte advies is daarom in strijd met de wet tot stand gekomen.
2.3.
Dit betoog slaagt. Op grond van de Verordening behandeling bezwaarschriften Albrandswaard (Verordening) brengt een bezwaarschriftencommissie, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen, advies uit. Een kamer van de adviescommissie bestaat volgens artikel drie, derde lid, van de Verordening uit, kort gezegd, een onafhankelijke voorzitter en twee leden. Volgens artikel 16, eerste lid, van de Verordening beraadslaagt en beslist de commissie achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat hij niet meer de gegevens kan achterhalen over de wijze waarop in deze zaak het advies van de bezwaarschriftencommissie tot stand is gekomen en dat hij het er daarom op moet houden dat alleen de voorzitter betrokken is geweest bij de totstandkoming van het advies. Het advies is dus in strijd met de Verordening tot stand gekomen. Het bestreden besluit komt daarom, onder gegrondverklaring van het beroep, voor vernietiging in aanmerking.
3. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten en overweegt daartoe ambtshalve als volgt.
3.1.
Bij uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:329) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in een geding tussen partijen overwogen dat het mandaatbesluit van 3 april 2013 niet bekend is gemaakt in de zin van artikel 3:41 dan wel artikel 3:42, tweede lid, van de Awb, zodat het mandaatbesluit niet in werking is getreden.
3.2.
Bij besluit van 6 januari 2014, besluit nr.: 138500, heeft verweerder met ingang van
1 januari 2014 de bevoegdheid tot het verrichten van proceshandelingen en het afdoen van verzoeken van eiser om informatie, ingebrekestellingen en aanvragen tot het nemen van besluiten, gemandateerd aan medewerkers van de Afdeling Juridische Zaken, Domein Bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband van verweerder met de gemeenten Barendrecht en Ridderkerk. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat dit mandaat zich uitstrekt tot alle medewerkers van de Afdeling Juridische Zaken, Domein Bedrijfsvoering. Uit het besluit van 6 januari 2014 leidt de rechtbank af dat enig mandaat sedert 1 januari 2014 niet berust op het mandaatbesluit van 3 april 2013, maar op dat van 6 januari 2014.
3.3.
Nu het ervoor moet worden gehouden dat het mandaatbesluit niet in werking is getreden, ontbeert dit besluit een extern rechtsgevolg. Er is daarom geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen eiser bezwaar kon maken. Verweerder had het bezwaar op die grond niet-ontvankelijk moeten verklaren. In dit verband wijst de rechtbank bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AU2930).
4. Gelet op hetgeen boven is overwogen kunnen de overige beroepsgronden van eiser niet tot een ander gezichtspunt leiden en behoeven daarom geen bespreking meer.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 167,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. D. Brugman en
mr. drs. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.