ECLI:NL:RBROT:2016:1714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
ROT 15/4322
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na strafontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, die sinds 1 juni 2011 werkzaam was als medior complexbeveiliger bij de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, kreeg op 21 januari 2015 een disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd door de minister van Veiligheid en Justitie. Dit ontslag was het gevolg van haar betrokkenheid bij een hennepkwekerij en het niet melden van een relatie met iemand met een crimineel verleden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat haar WW-uitkering weigerde op grond van verwijtbare werkloosheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden, omdat aan haar ontslag een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek. Eiseres betwistte de redenen voor haar ontslag, maar de rechtbank oordeelde dat de werkgever in dit geval geen aanleiding had om van het ontslag af te zien. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres niet overtuigend geacht en concludeerde dat de weigering van de WW-uitkering door het UWV rechtmatig was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/4322

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2016 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.J.M. Vélu,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 21 januari 2015 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De uitkering wordt niet uitbetaald, omdat eiseres verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 23 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres was sinds 1 juni 2011 werkzaam als medior complexbeveiliger bij de Penitentiaire Inrichting (PI) te Dordrecht.
1.2.
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft de minister van Veiligheid en Justitie eiseres met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit ontslag is in bezwaar gehandhaafd op de grond van betrokkenheid bij, dan wel het bekend zijn met, een hennepkwekerij in haar woning met circa 1500 hennepplanten en het bezit van circa 13 kilo gedroogde toppen van hennepplanten alsmede het niet op de hoogte stellen van haar leidinggevende van een relatie met iemand met een crimineel verleden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd eiseres per 21 januari 2015 een uitkering op grond van de WW te betalen.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden, omdat aan haar ontslag een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag ligt en eiseres ter zake daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
4. Eiseres stelt in beroep dat zij niet verwijtbaar werkloos is geworden. Van een dringende reden is geen sprake. In dat verband betwist eiseres de door de werkgever opgegeven redenen voor het strafontslag.
5. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond van tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, weigert het UWV de uitkering blijvend over het aantal uren waarover het recht op uitkering niet zou zijn ontstaan of zou zijn geëindigd, ter zake van het niet nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering niet over de volledige duur van de uitkering, doch over ten hoogste een periode van 26 weken over de helft van het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan.
In artikel 7:678, eerste lid, van het BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677, eerste lid, van het BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder k, zullen dringende redenen onder andere aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werknemer op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387) dient verweerder inhoudelijk te beoordelen of aan de werkloosheid een zowel objectieve als subjectieve dringende reden ten grondslag ligt. Bij de beoordeling van de objectieve dringende reden vormen de artikelen 7:678 en 7:677 van het BW de maatstaf. Artikel 7:678 van het BW geeft echter geen uitputtende opsomming van feiten en omstandigheden die als dringende reden moeten worden aangemerkt. Gelet op de samenhang met artikel 7:677 van het BW moet daarnaast worden bezien of, indien zich een omstandigheid voordoet die objectief als dringende reden zou kunnen worden aangemerkt, dit ook voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Dat zal volgens de Raad steeds per individueel geval dienen te worden beoordeeld. Tot de elementen die uiteindelijk moeten worden gewogen bij de inhoudelijke beoordeling of de werkloosheid het gevolg is van een dringende reden behoren dus de subjectiviteit van de dringende reden, in onderlinge samenhang bezien met de aard en ernst van de gedraging, alsmede de andere relevante aspecten, zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Tot slot zal verweerder, in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, moeten beoordelen of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
6.2.
Deze rechtbank heeft in haar uitspraak van heden (zaaknummer ROT 15/4320) geoordeeld dat het aan eiseres gegeven strafontslag als rechtmatig moet worden beoordeeld.
6.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de redenen die de werkgever ertoe hebben geleid om aan eiseres strafontslag te verlenen zijn aan te merken als dringende redenen in de hiervoor bedoelde objectieve en subjectieve zin. Voorts heeft de werkgever in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van eiseres geen aanleiding behoeven te vinden om af te zien van het strafontslag. Verder kan niet worden gezegd dat eiseres geen verwijt treft, of dat haar het niet naleven van de verplichting om te voorkomen dat zij verwijtbaar werkloos wordt niet in overwegende mate kan worden verweten.
7. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat verweerder de gevraagde WW-uitkering terecht heeft geweigerd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mr. I.M. Ludwig en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.