1.2.Bij besluit van 21 januari 2015 heeft de minister van Veiligheid en Justitie eiseres met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit ontslag is in bezwaar gehandhaafd op de grond van betrokkenheid bij, dan wel het bekend zijn met, een hennepkwekerij in haar woning met circa 1500 hennepplanten en het bezit van circa 13 kilo gedroogde toppen van hennepplanten alsmede het niet op de hoogte stellen van haar leidinggevende van een relatie met iemand met een crimineel verleden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd eiseres per 21 januari 2015 een uitkering op grond van de WW te betalen.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden, omdat aan haar ontslag een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag ligt en eiseres ter zake daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
4. Eiseres stelt in beroep dat zij niet verwijtbaar werkloos is geworden. Van een dringende reden is geen sprake. In dat verband betwist eiseres de door de werkgever opgegeven redenen voor het strafontslag.
5. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond van tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, weigert het UWV de uitkering blijvend over het aantal uren waarover het recht op uitkering niet zou zijn ontstaan of zou zijn geëindigd, ter zake van het niet nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering niet over de volledige duur van de uitkering, doch over ten hoogste een periode van 26 weken over de helft van het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan.
In artikel 7:678, eerste lid, van het BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677, eerste lid, van het BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder k, zullen dringende redenen onder andere aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werknemer op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387) dient verweerder inhoudelijk te beoordelen of aan de werkloosheid een zowel objectieve als subjectieve dringende reden ten grondslag ligt. Bij de beoordeling van de objectieve dringende reden vormen de artikelen 7:678 en 7:677 van het BW de maatstaf. Artikel 7:678 van het BW geeft echter geen uitputtende opsomming van feiten en omstandigheden die als dringende reden moeten worden aangemerkt. Gelet op de samenhang met artikel 7:677 van het BW moet daarnaast worden bezien of, indien zich een omstandigheid voordoet die objectief als dringende reden zou kunnen worden aangemerkt, dit ook voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Dat zal volgens de Raad steeds per individueel geval dienen te worden beoordeeld. Tot de elementen die uiteindelijk moeten worden gewogen bij de inhoudelijke beoordeling of de werkloosheid het gevolg is van een dringende reden behoren dus de subjectiviteit van de dringende reden, in onderlinge samenhang bezien met de aard en ernst van de gedraging, alsmede de andere relevante aspecten, zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Tot slot zal verweerder, in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, moeten beoordelen of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.