ECLI:NL:RBROT:2016:1476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
*15/1544*
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestreden besluit inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De eisers, waaronder de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, hebben bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke afwijzing van hun Wob-verzoeken door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de primaire besluiten van verweerder, waarin de aanvragen om openbaarmaking gedeeltelijk zijn afgewezen, zijn gehandhaafd in de bestreden besluiten. De rechtbank heeft de bezwaren van eisers ongegrond verklaard, maar heeft ook geoordeeld dat bepaalde documenten ten onrechte niet openbaar zijn gemaakt. De rechtbank heeft de weigering van verweerder om documenten openbaar te maken, waaronder documenten die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Wob. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beroepen van eisers gegrond zijn en heeft de bestreden besluiten vernietigd voor zover deze de weigering tot openbaarmaking van bepaalde documenten betreft. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om deze documenten, onder verwijdering van persoonsgegevens, alsnog openbaar te maken. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder de proceskosten van eisers dient te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 15/1521 en ROT 15/1544

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2016 in de zaken tussen

1. [naam 1] en [naam 2]te [adres] , eisers 1,
2. [naam 3] ,te [adres] , eiser 2,
tezamen eisers,
gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: J.A.J. Groenendaal.

Procesverloop

Bij besluiten van 5 september 2014 en 14 november 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder respectievelijk de aanvraag van eiser 2 en eisers 1 om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluiten van 2 februari 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Bij brieven van 23 maart 2015 heeft verweerder de op de zaken betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en de rechtbank verzocht om geheimhouding van de stukken, waarvan openbaarmaking is geweigerd met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank acht de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd. Bij afzonderlijke brieven van 16 juni 2015 hebben eisers de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van de stukken waarvan openbaarmaking is geweigerd.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Bij brieven van 10 augustus 2015 heeft verweerder alsnog een aantal documenten openbaar gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 15 januari 2016. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De door eisers afzonderlijk op 11 juli 2014 bij verweerder ingediende Wob-verzoeken richten zich specifiek op de volgende documenten:
- documenten aangaande de selectiecriteria voor vermogensonderzoeken in het buitenland;
- documenten aangaande het aantal onderzoeken van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF), zoals verricht door verweerder in het buitenland voor personen die een bijstandsuitkering ontvangen en een Turkse (of andere etnische) achtergrond hebben.
1.2.
Uit de primaire besluiten blijkt dat verweerder een aantal documenten die betrekking hebben op deze bestuurlijke aangelegenheid heeft aangetroffen die op het moment van het verzoek van eisers onder verweerder berustten. In de primaire besluiten is een opsomming van de documenten, a tot en met s, weergegeven. Verweerder heeft per document bezien of een belang zich verzet tegen openbaarmaking en vastgesteld dat sprake is van wettelijke beperkingen aan de openbaarheid dan wel dat uitzonderingsgronden van toepassing zijn voor een aantal documenten. Deze worden daarom niet openbaar gemaakt. De overige documenten, namelijk de documenten vermeld onder m, bijlage a en b, r en s, heeft verweerder openbaar gemaakt.
2. Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
3.1.
Eisers verwijzen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en voeren aan dat in het Wob-verzoek niet gevraagd wordt naar namen van betrokken personen en dat daardoor de afgifte van de gevraagde documenten geen gevaar vormt voor de persoonlijke levenssfeer van die personen. Ten aanzien van het gedane beroep van verweerder op artikel 11, eerste lid, van de Wob stellen eisers zich op het standpunt dat de gevraagde documenten geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Het betreft een pilot voor onderzoek naar een groep allochtonen, waarbij selectiecriteria worden gehanteerd. Het opvragen van de selectiecriteria is van belang om te bepalen of verweerder bij die pilot een ongeoorloofd onderscheid maakt naar groepen mensen. Eisers verzoeken alsnog inzage te krijgen in deze documenten.
3.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers nog aangevoerd dat hij denkt dat er meer documenten zijn dan de stukken die op de inventarislijst vermeld zijn.
4. In artikel 1, aanhef en onder c, van de Wob is bepaald dat intern beraad is het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid.
In artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob is bepaald dat een persoonlijke beleidsopvatting een opvatting, voorstel, aanbeveling, of conclusie is van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
In artikel 3, eerste lid, van de Wob is bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob is bepaald dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
In artikel 11, eerste lid, van de Wob is bepaald dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
5. Nadat eisers beroep hebben ingesteld heeft verweerder bij brieven van
10 augustus 2015 aan de rechtbank medegedeeld dat voortschrijdend inzicht verweerder heeft doen besluiten dat een aantal stukken alsnog openbaar gemaakt moet worden. Het betreft hier de documenten a, b, d, e, g, h.b, h.c, h.e, k.a en l.a. Verweerder heeft deze stukken ook daadwerkelijk openbaar gemaakt door toezending aan eisers via de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers dan ook geen procesbelang meer bij hun beroep voor zover dat ziet op deze documenten. De beroepen zijn dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.
6.1.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat er meer documenten zijn dan de stukken die op de inventarislijst vermeld zijn overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraak van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:550, volgt dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, het document in kwestie toch onder het bestuursorgaan berust.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de mededeling van verweerder ter zitting dat niet meer documenten dan de documenten die op de inventarislijst vermeld zijn onder hem berusten, niet ongeloofwaardig voorkomt, en dat eisers het tegendeel op geen enkele wijze aannemelijk hebben gemaakt. De enkele stelling daartoe is onvoldoende.
7. Ten aanzien van de documenten die, ook in beroep, niet openbaar gemaakt zijn, zijnde c, f, h (brief en bijlagen a, d en f), i, j, k (alleen de brief), l (alleen brief), n, o, p en q overweegt de rechtbank als volgt.
Ter zitting is gebleken dat verweerder ten aanzien van al deze documenten meent dat er sprake is van documenten ten behoeve van intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Voor sommige documenten geldt dat er sprake is van persoonsgegevens. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verweerder de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob en in sommige gevallen ook artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd.
8. Over document c heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat dit openbaar gemaakt mag worden, omdat verweerder niet langer het standpunt inneemt dat het een intern stuk is dat persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Reeds hierom zijn de beroepen gegrond en dienen de bestreden besluiten dan ook in zoverre te worden vernietigd.
9. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. Met inachtneming hiervan zal de rechtbank hierna per document beoordelen of de weigering van verweerder om openbaarmaking daarvan de toetsing in rechte kan doorstaan.
10.1.
Document f bevat een agenda voor een tactisch AIO-overleg en is naar het oordeel van de rechtbank geen document ten behoeve van intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Het stuk bevat ook geen persoonsgegevens, nu deze reeds zijn weggelakt. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de openbaarmaking van dit document ten onrechte heeft geweigerd.
10.2.
De e-mail zoals opgenomen in document h is naar het oordeel van de rechtbank evenmin een document ten behoeve van intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Het stuk dient openbaar gemaakt te worden, waarbij in het kader van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer de tot natuurlijke personen herleidbare gegevens dienen te worden verwijderd.
10.3.
Document h.a. bevat document g dat verweerder reeds openbaar heeft gemaakt. Om die reden behoeft dit document geen verdere bespreking meer.
10.4.
De documenten h.d. en h.f. zijn interne e-mails en bevatten naar het oordeel van de rechtbank persoonlijke beleidsopvattingen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de openbaarmaking terecht op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft geweigerd.
10.5.
Document h.f.i., de "romptekst reactie mailing CIN", verschilt slechts op enkele punten met het bij de primaire besluiten openbaar gemaakte document r. Ter zitting is van de zijde van verweerder opgemerkt dat het de concepttekst is en dat document r de definitieve tekst is. Op basis van een vergelijking van de teksten is de rechtbank van oordeel dat document h.f.i. een voorbereidingsstuk is, en moet worden aangemerkt als een document opgesteld ten behoeve van intern beraad met daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder dit stuk terecht niet openbaar heeft gemaakt.
10.6.
Document h.f.i.i. betreft interne e-mails die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Gelet daarop heeft verweerder de openbaarmaking van dit stuk terecht geheel geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
10.7.
Document i is een e-mailwisseling tussen de landsadvocaat en verweerder. Dit document bevat, met uitzondering van persoonsgegevens, geen informatie die niet openbaar gemaakt mag worden. Ten aanzien van dit document geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde als voor de e-mail opgenomen in document h.
10.8.
Document j is ook een e-mailwisseling tussen de landsadvocaat en verweerder. Hetgeen in dit document is vermeld houdt verband met de advisering door de landsadvocaat. In haar uitspraak van 21 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2132, heeft de Afdeling overwogen dat documenten afkomstig van derden, die niet tot de kring van de overheid behoren, worden aangemerkt als documenten die zijn opgemaakt ten behoeve van intern beraad indien de documenten met dat oogmerk zijn opgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de adviezen van de landsadvocaat opgesteld ten behoeve van intern beraad.
Hoewel het hier niet gaat om een advies van een landsadvocaat maar om informatie van verweerder die aan de landsadvocaat wordt verstrekt ten behoeve van de advisering, houdt dit document zodanig verband met het advies van de landsadvocaat dat de rechtbank van oordeel is dat dit document niet openbaar dient te worden gemaakt. Gelet daarop heeft verweerder terecht de openbaarmaking van dit document geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
10.9.
Document k is een e-mail van verweerder aan de landsadvocaat. Ten aanzien van dit document geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde als hiervoor is overwogen ten aanzien van document j.
10.10.
Document l is een e-mailwisseling tussen verweerder en SZW. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een intern stuk dat persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Gelet daarop heeft verweerder terecht de openbaarmaking van dit document geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
10.11.
Document n is een e-mailwisseling tussen verweerder en de landsadvocaat. De informatie die in dit stuk is vermeld houdt verband met het advies van de landsadvocaat. Voor dit document geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde als hiervoor is overwogen over document j.
10.12.
Document o is een e-mailwisseling tussen verweerder en de landsadvocaat. Voor dit document geldt niet hetzelfde als hiervoor is overwogen over document j. Dit document bevat geen persoonlijke beleidsopvattingen, zodat na het verwijderen van de persoonsgegevens geen grond bestaat om de openbaarmaking te weigeren. Gelet daarop dient dit document onder het verwijderen van de persoonsgegevens openbaar gemaakt te worden.
10.13.
Document p is een e-mail van de landsadvocaat aan verweerder. Ten aanzien van dit document geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde als hiervoor ten aanzien van document o is overwogen.
10.14.
Document p.a. is het concept advies van de landsadvocaat aan de verweerder. Gelet op hetgeen in bovenstaande uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011 is overwogen dient ook het in document p.a. opgenomen concept-advies van de landsadvocaat aan verweerder te worden aangemerkt als een document dat is opgemaakt ten behoeve van intern beraad. De openbaarmaking van dit stuk is terecht door verweerder geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
10.15.
Document q betreft interne e-mails. Dit document bevat geen persoonlijke beleidsopvattingen. Dit document dient openbaar te worden gemaakt, met dien verstande dat de persoonsgegevens dienen te worden verwijderd in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
10.16.
Document q.a. is het advies van de landsadvocaat aan verweerder. Voor dit document geldt wat de rechtbank met betrekking tot document p.a. heeft overwogen.
11. Gelet op hetgeen hiervoor onder 10. is overwogen dienen de bestreden besluiten eveneens te worden vernietigd, voor zover daarbij de weigering van de openbaarmaking van de documenten f, h, i, o, p en q is gehandhaafd.
12. Voorts zal de rechtbank op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien. De ten aanzien van eisers genomen primaire besluiten zullen worden herroepen, voor zover verweerder daarin de documenten c, f, h, i, o, p en q geweigerd heeft openbaar te maken waarvan de rechtbank hierboven heeft geoordeeld dat zij, met het verwijderen van persoonsgegevens, openbaar gemaakt dienen te worden. De rechtbank zal bepalen dat deze documenten openbaar zijn en dat verweerder deze alsnog dient te verstrekken. De rechtbank zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden besluiten voor zover deze zijn vernietigd.
13. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1488,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1). De rechtbank merkt de zaken daarbij aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen voor zover zij betrekking hebben op de documenten a, b, d, e, g, h.b, h.c, h.e, k.a en l.a. niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten voor zover verweerder daarin de weigering tot openbaarmaking van de documenten c, f, h, i, o, p en q heeft gehandhaafd;
  • herroept het ten aanzien van eiser 2 genomen primaire besluit van 5 september 2014 en het ten aanzien van eisers 1 genomen primaire besluit van 14 november 2014, voor zover verweerder daarin de documenten c, f, h, i, o, p en q heeft geweigerd openbaar te maken;
  • bepaalt dat verweerder deze documenten, onder verwijdering van persoonsgegevens, openbaar dient te maken door deze binnen vier weken na verzending van deze uitspraak aan eisers te verstrekken;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden besluiten voor zover deze zijn vernietigd;
  • bepaalt dat verweerder aan zowel eisers 1 als eiser 2 het betaalde griffierecht van € 167,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 en eiser 2 tot een bedrag van € 1488,-, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. D. Brugman en
mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.
De griffier is buiten staat de uitspraak mede voorzitter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.