ECLI:NL:RBROT:2016:1262
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van het dagloon van eiseres in het kader van de Werkloosheidswet. Eiseres, die in Hoogvliet Rotterdam woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar dagloon had vastgesteld op € 35,53. Eiseres betoogde dat er in het refertejaar sprake was van loon dat vorderbaar, maar niet inbaar was, en dat haar dagloon ten onrechte laag was vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres drie tijdelijke arbeidsovereenkomsten had met haar werkgever, waarbij zij gemiddeld tussen de 15 en 20 uren per week werkte en een bruto maandloon van € 715,- ontving. Eiseres stelde dat zij voor minimaal 65 uur per maand te werk zou worden gesteld, maar dat dit niet altijd het geval was. De werkgever was inmiddels failliet, en eiseres had een loonvordering ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat het loon in het refertejaar vorderbaar maar niet inbaar was, en dat de vaststelling van het dagloon op € 35,53 correct was.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat het loon over de uren tot 65 uur per maand vorderbaar maar niet inbaar was. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. A.M.J. Adriaansen als voorzitter, en de leden mr. A. Hello en mr. A. Pahladsingh, in aanwezigheid van griffier mr. H. van der Waal-de Vries.