ECLI:NL:RBROT:2016:1130

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
C/10/479079 / HA ZA 15-718
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arbitraal vonnis en de ontvankelijkheid van partijen in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen SMST DESIGNERS & CONSTRUCTORS B.V. (eiseres) en BMT DE BEER B.V., BMT SURVEYS (AMSTERDAM) B.V., en BMT SURVEYS (ROTTERDAM) B.V. (gedaagden). SMST vorderde de vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 9 maart 2015 was gewezen door arbiters, waarin werd geoordeeld dat er een arbitraal beding bestond tussen BMT en SMST, maar niet tussen BMT en Noest. De rechtbank oordeelde dat SMST niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat het arbitraal vonnis niet als een eindvonnis kon worden aangemerkt ten aanzien van SMST. De rechtbank stelde vast dat er geen overeenkomst bestond tussen SMST en BMT, en dat arbiters zich ten aanzien van SMST onbevoegd hadden moeten verklaren. De rechtbank veroordeelde SMST in de proceskosten, die aan de zijde van BMT en Noest gezamenlijk € 1.963,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke rechtsverhouding en de toepassing van het tweepartijenstelsel in arbitrage.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/479079 / HA ZA 15-718
Vonnis van 17 februari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMST DESIGNERS & CONSTRUCTORS B.V.,
gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland,
eiseres,
advocaat mr. J. Blussé van Oud-Alblas,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMT DE BEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMT SURVEYS (AMSTERDAM) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMT SURVEYS (ROTTERDAM) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. R.C.A. van ’t Zelfde
met als opgeroepen partijen:
1. de commanditaire vennootschap
NOEST SHIPPING C.V.,
gevestigd te Roden, gemeente Noordenveld,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOEST SHIPPING B.V.,
gevestigd te Roden, gemeente Noordenveld,
advocaat mr. M. Verhagen.
Eiseres zal hierna “SMST” genoemd worden, de drie gedaagden tezamen “BMT” en de opgeroepen partijen tezamen “Noest”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 4 juni 2015 op verzoek van SMST aan BMT uitgebrachte exploot van dagvaarding;
  • het op 4 juni 2015 op verzoek van SMST aan Noest uitgebrachte exploot;
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 15 van SMST;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 35 van BMT;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2 van Noest;
  • de brief van de rechtbank van 21 oktober 2015, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de zittingsagenda van de rechtbank van 6 november 2015;
  • de akte houdende overlegging van productie 16 van SMST;
  • de brief van 11 novembe4 2015 houdende overlegging van producties 36, 37 en 38 van BMT (opnieuw toegezonden bij brief van 6 januari 2016);
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 5 januari 2016; de aantekeningen ter comparitie zijdens SMST, de pleitnota zijdens BMT en de spreekaantekeningen zijdens Noest;
  • de brief van mr. Blussé van Oud-Alblas van 22 januari 2016 met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de brief van mr. Van ’t Zelfde van 26 januari 2016 met opmerkingen over het proces-verbaal
1.2.
Ter comparitie is vonnis bepaald op 17 februari 2016.

2.De vordering en de standpunten van partijen

2.1.
SMST vordert in de aan BMT uitgebrachte dagvaarding dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
zal vernietigen het arbitraal vonnis gewezen door prof. mr. [arbiter 1] , jhr. mr. [arbiter 2] en mr. [arbiter 3] (hierna tezamen: arbiters) onder TAMARA nr. 14.003 op 9 maart 2015 te Rotterdam (hierna: het arbitraal vonnis) tussen SMST als incidenteel eiseres en BMT als verweersters in het incident;
BMT zal veroordelen om aan SMST terug te betalen al hetgeen SMST ingevolge de arbitrage heeft moeten betalen en nog zal moeten betalen, inclusief de kosten van rechtsbijstand, alles vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling(en) door SMST, zoals nog door SMST op te geven, althans op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
BMT zal veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
Daartoe stelt SMST – samengevat weergegeven en voor zover voor deze beoordeling van belang – het volgende.
2.1.1.
In de arbitrage hebben zowel SMST als Noest een beroep gedaan op de onbevoegdheid van arbiters. Arbiters hebben geoordeeld dat tussen BMT en SMST wel een arbitraal beding geldt dat hen bevoegdheid geeft, maar tussen BMT en Noest niet. Daarom hebben arbiters in het arbitraal vonnis het beroep op onbevoegdheid van SMST afgewezen en deze in de kosten van het incident veroordeeld, maar zich ten aanzien van de vorderingen van BMT tegen Noest onbevoegd verklaard en BMT verwezen in de kosten van dat incident. Met die beslissingen vormt het arbitraal vonnis een eindvonnis.
2.1.2.
Echter, tussen SMST enerzijds en BMT of een hunner anderzijds bestaat geen overeenkomst, laat staan een arbitraal beding. Daarom hadden arbiters zich ten aanzien van SMST onbevoegd moeten verklaren. Wegens de onbevoegdheid van arbiters dient het arbitraal vonnis te worden vernietigd.
2.1.3.
SMST voert nog enkele gronden voor vernietiging van het arbitraal vonnis aan.
2.1.4.
Volgens SMST is de strekking van het aan Noest uitgebrachte exploot de volgende:
- ter kennisgeving aan Noest dat SMST de vernietigingsprocedure entameerde;
- ter voorkoming van een eventueel beroep op de
exceptio plurium litis consortiumdoor BMT;
- teneinde Noest de gelegenheid te geven in deze vernietigingsprocedure haar standpunt in te nemen.
2.2.
De conclusie van BMT strekt er primair toe dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, SMST niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, subsidiair de gevorderde vernietiging zal afwijzen, een en ander met veroordeling van SMST in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
BMT voert aan dat het arbitraal vonnis ten aanzien van SMST niet kan worden aangemerkt als een arbitraal eindvonnis als bedoeld in artikel 1064 lid 1 (oud) Rv, zodat SMST geen vernietiging daarvan kan vorderen.
Subsidiair bestrijdt BMT de aangevoerde vernietigingsgronden.
2.3.
De conclusie van Noest strekt ertoe SMST niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van SMST in de proceskosten.
Noest verwijt SMST misbruik of oneigenlijk gebruik van procesrecht doordat SMST haar heeft betrokken in de vernietigingsprocedure tegen BMT, terwijl Noest geen partij is bij het arbitraal vonnis tussen SMST en BMT.
Subsidiair bestrijdt Noest de aangevoerde vernietigingsgronden.

3.De beoordeling

Ten aanzien van BMT

3.1.
SMST vordert vernietiging van het arbitraal vonnis.
3.2.
De arbitrage is in 2014 aangevangen. Daarom is – ingevolge het overgangsrecht van artikel IV lid 1 en 2 van de Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van Boek 3, Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht (Stb. 2014, 200) – de wettelijke regeling van het arbitragerecht van vóór 1 januari 2015 van toepassing.
3.3.
Ingevolge artikel 1064 lid 1 (oud) Rv kan vernietiging slechts gevorderd worden van een arbitraal vonnis dat geheel of gedeeltelijk een eindvonnis is.
De maatstaf of een arbitraal vonnis geheel of gedeeltelijk een eindvonnis is, dan wel een tussenvonnis in de zin van artikel 232 lid 1 Rv, ligt in het antwoord op de vraag of daarin door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een definitief einde aan het geding is gemaakt. Met andere woorden: of in het dictum van het arbitraal vonnis geheel of gedeeltelijk definitief is beslist over het in de arbitrage gevorderde. Daarbij gaat het om hetgeen in de arbitrage in de hoofdzaak is gevorderd, niet om het gevorderde in incident. Vgl. ten aanzien van de gerechtelijke procedure: HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0309; HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6188; HR 22 januari 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BK1639; Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011 nrs. 108 en 109; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012 nr. 34; Nederlands burgerlijk procesrecht/Snijders, Klaassen en Meijer, 2011 nr. 178.
3.4.
BMT vordert in de arbitrage primair ten aanzien van SMST – kort gezegd – een verklaring voor recht dat SMST haar contractuele wederpartij is voor het door BMT aan boord van de ‘Noest’ verrichte onderzoek naar de zeewaardigheid van de stuwage van de deklading en het daarvoor door BMT afgegeven Lashing and Securing Certificate en dat op de rechtsverhouding tussen BMT en SMST de algemene voorwaarden van BMT van toepassing zijn, althans dat BMT niet, althans beperkt aansprakelijk is voor de schade wegens het verlies van die deklading, althans dat enige vordering jegens BMT is vervallen. In de arbitrage vordert BMT hetzelfde subsidiair ten aanzien van Noest.
Op die vordering ten aanzien van SMST is nog niet gedeeltelijk, laat staan geheel beslist in het arbitraal vonnis. In het arbitraal vonnis is, immers, ten aanzien van SMST slechts beslist over het door haar gedane beroep op onbevoegdheid van arbiters en over proceskosten in het bevoegdheidsincident. Het arbitraal vonnis vormt ten aanzien van SMST een tussenvonnis als bedoeld in (artikel 232 Rv en) artikel 1064 lid 4 (oud) Rv.
3.5.
Voor zover SMST betoogt dat het arbitraal vonnis ten aanzien van haar een (geheel of gedeeltelijk) eindvonnis is omdat daarin definitief is beslist over de bevoegdheid van arbiters ten aanzien van Noest, met daarin begrepen een oordeel over de rechtsverhouding tussen BMT en Noest, ziet SMST eraan voorbij dat zij geen partij is in de arbitrage tussen BMT en Noest en dat zij buiten de beslissing van arbiters ten aanzien van Noest staat. BMT heeft tegen zowel SMST als Noest arbitrage aanhangig gemaakt, waarbij haar vorderingen zich primair tegen SMST richten. In een arbitrage is, gelijk in een gerechtelijke procedure, het tweepartijenstelsel het uitgangspunt. Indien een eiser meer dan één verweerder in de procedure betrekt (subjectieve cumulatie), betekent dat evenzovele zelfstandige zaken als er verweerders zijn en brengt dat niet mee dat ieder van die verweerders partij wordt in elkanders zaken. Indien zaken worden gevoegd, of gevoegd worden behandeld, ontneemt dat niet de zelfstandigheid aan de zaken. Vgl.: HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500; HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904; Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011, nr. 28; Nederlands burgerlijk procesrecht/Snijders, Klaassen en Meijer, 2011 nr. 184.
3.6.
De omstandigheid dat arbiters de beide zaken gezamenlijk hebben behandeld en de beide beslissingen ten aanzien van SMST en Noest in één ondertekend document, het arbitraal vonnis, hebben gegeven, brengt niet mee dat daarom de zaken hun zelfstandige karakter hebben verloren, evenmin dat daarom het arbitraal vonnis ten aanzien van SMST als een eindvonnis kan worden aangemerkt.
3.7.
Ook gaat het betoog van SMST niet op, dat het arbitraal vonnis daarom ten aanzien van SMST als een (geheel of gedeeltelijk) eindvonnis dient te worden aangemerkt, omdat in de eis in de arbitrage – met name door het primair en subsidiair gevorderde – besloten ligt dat arbiters in ieder geval ten aanzien van één van de beide verweerders SMST en Noest onbevoegd zouden zijn. De omstandigheid dat in geval van een arbitrage tegen meerdere verweerders reeds vanaf de aanzegging van arbitrage duidelijk is dat arbiters zich ten aanzien van een of meer van de verweerders onbevoegd zullen moeten verklaren, brengt niet mee dat daardoor het tweepartijenstelsel wordt doorbroken of dat daardoor het eindvonnis houdende onbevoegdverklaring ten aanzien van een verweerder ook als eindvonnis ten aanzien van een andere verweerder moet worden aangemerkt.
3.8.
Voor zover SMST betoogt dat het arbitraal vonnis een geheel of gedeeltelijk eindvonnis is, omdat arbiters in hun overwegingen een of meer eindbeslissingen ten aanzien van de rechtsverhouding tussen BMT en SMST hebben gegeven, ziet SMST eraan voorbij dat arbiters (binnen enige grenzen) de vrijheid hebben van eindbeslissingen terug te komen in de verdere loop van de arbitrage.
3.9.
Omdat het arbitraal vonnis dus geen geheel of gedeeltelijk eindvonnis vormt ten aanzien van SMST, kan SMST niet worden ontvangen in haar vordering tot vernietiging. Daarom zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
3.10.
De rechtbank zal SMST als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. De aan de zijde van BMT gevallen proceskosten zal de rechtbank begroten op € 613,- aan griffierecht en € 1.356,- (3 punten in Liquidatietarief II) aan salaris voor de advocaat. Als gevorderd en niet zelfstandig bestreden, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Ten aanzien van Noest
3.11.
Noest voert aan dat SMST haar door het exploot van 4 juni 2015 tegen haar wil en zonder enige redelijke grond in deze vernietigingsprocedure heeft betrokken. Omdat zij geen partij is in de arbitrage tussen BMT en SMST bestond er voor laatstgenoemde geen grond om haar in de vernietigingsprocedure te betrekken, zo betoogt Noest.
3.12.
Ter comparitie heeft SMST verklaard dat het op 4 juni 2015 aan Noest uitgebrachte exploot de in 2.1.4 vermelde strekking heeft. SMST betoogt dat Noest vrijwillig in deze vernietigingsprocedure is verschenen als interveniente (aan de zijde van BMT).
3.13.
Kennelijk verschillen SMST en Noest van mening over de strekking van het exploot van 4 juni 2015. Ingevolge artikel 3:59 BW dient aan de hand van de artikelen 3:33 en 3:35 BW de inhoud en strekking van het exploot te worden bepaald (vgl.: HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435).
Gelet op de aard van het stuk, een door een deurwaarder uitgebracht exploot, komt doorslaggevende waarde toe aan de bewoordingen ervan en aan de betekenis van die bewoordingen in het rechtsverkeer.
Het exploot bevat een betekening aan Noest van het aan BMT uitgebrachte exploot waarmee deze vernietigingsprocedure werd ingeleid. Vervolgens luidt de tekst van het exploot, voor zover hier van belang: “Voorts heb ik deurwaarder [..] de gedaagden [lees: Noest; rechtbank] opgeroepen om op woensdag 24 juni [2015 ..] niet in persoon, doch vertegenwoordigd door een advocaat te verschijnen ter terechtzitting [..] teneinde: aan de door [SMST] blijkens het hierbij betekend exploot van dagvaarding tegen [BMT] aanhangig gemaakte procedure deel te nemen”. Aan die bewoordingen heeft Noest redelijkerwijs de zin mogen toekennen dat zij werd opgeroepen door SMST om in de vernietigingsprocedure te verschijnen en daarin een standpunt in te nemen. Noest heeft het exploot kennelijk ook aldus opgevat. De omstandigheid dat SMST geen vordering tegen Noest heeft ingesteld doet daaraan niet af.
Op het vorenstaande stuit af de stelling dat Noest vrijwillig in het geding is verschenen.
3.14.
Anders dan SMST betoogt, kan de verschijning van Noest in het geding niet als interventie in de zin van artikel 217 e.v. Rv worden aangemerkt, omdat niet is gebleken dat Noest daartoe een initiatief heeft genomen als in die artikelen bedoeld.
3.15.
Gegeven het uitgangspunt van een tweepartijenstelsel en de vorderingen van BMT in de arbitrage, bestond en bestaat geen aanleiding voor (vrees voor) een beroep op de
exceptio plurium litis consortiumvanwege BMT. BMT heeft daarop ook geen beroep gedaan. Er is geen sprake van een geschil over een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen in dezelfde zin luidt (vgl.: HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904).
Daarom bestond geen aanleiding voor SMST om Noest op te roepen om in deze vernietigingsprocedure te verschijnen en daarin een standpunt in te nemen.
3.16.
Nu SMST voorts niets van Noest heeft gevorderd, heeft zij deze ten onrechte in het geding betrokken.
3.17.
De rechtbank zal SMST als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. De aan de zijde van Noest gevallen proceskosten zal de rechtbank begroten op € 613,- aan griffierecht en € 1.356,- (3 punten in Liquidatietarief II) aan salaris voor de advocaat.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart SMST niet-ontvankelijk in haar vorderingen tegen BMT;
4.2.
veroordeelt SMST in de proceskosten;
4.3.
bepaalt de aan de zijde van BMT tot deze uitspraak gevallen proceskosten op € 1.963,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt de aan de zijde van Noest tot deze uitspraak gevallen proceskosten op € 1.963,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, mr. A.F.L. Geerdes en mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.
1928/676/32