ECLI:NL:HR:2003:AI0309

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/162HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in een civiele procedure met betrekking tot een vordering tot betaling

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van eisers tot cassatie, een besloten vennootschap naar Grieks recht en een natuurlijke persoon, tegen een uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De eisers zijn in eerste instantie gedagvaard door de verweerster, een besloten vennootschap, voor de rechtbank te Rotterdam, waar de verweerster een vordering tot betaling heeft ingesteld. De rechtbank heeft de vordering bij verstekvonnis toegewezen. Eisers hebben vervolgens verzet aangetekend tegen dit vonnis en zich beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank op basis van het EEX-Verdrag. De rechtbank heeft het verzet afgewezen en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Eisers hebben cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de Hoge Raad zich heeft gebogen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het arrest van het hof een tussenarrest betreft, omdat het hof de zaak heeft terugverwezen naar de rechtbank zonder definitieve beslissing te nemen over de hoofdzaak. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat op basis van de geldende wetgeving, beroep in cassatie tegen een tussenarrest slechts tegelijk met dat tegen het eindarrest kan worden ingesteld. Dit betekent dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, waarbij de kosten zijn begroot op een totaalbedrag van € 4.341,34. De uitspraak is gedaan door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 10 oktober 2003.

Uitspraak

10 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/162HR
JMH / HJH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap naar Grieks recht [eiseres 1], gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiser 2], wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: ECR - heeft bij exploit van 28 februari 1997 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] c.s. ieder voor zich te veroordelen om aan ECR te betalen een bedrag van DM 196.664,--, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse guldens op de dag der betaling, te vermeerderen met de contractuele rente ad 1,5% per maand, althans de wettelijke rente vanaf 22 februari 1996 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de kosten van het te Griekenland gelegde beslag ten bedrage van US 9.000,--, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse guldens op de dag der betaling.
De rechtbank heeft bij verstekvonnis van 30 oktober 1997 de vordering van ECR toegewezen.
Bij exploit van 11 december 1997 zijn [eiser] c.s. tegen voormeld verstekvonnis in verzet gekomen. Daarbij hebben zij zich op grond van de art. 2 en 3 EEX-Verdrag beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank om van de vordering kennis te nemen. Voorwaardelijk hebben zij de vordering van ECR bestreden.
ECR heeft de incidentele vordering van [eiser] c.s. bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 april 1999 de incidentele vordering van [eiser] c.s. afgewezen en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
ECR heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.
Bij arrest van 26 februari 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak naar de rechtbank te Rotterdam voor verdere behandeling teruggewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ECR heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. in hun cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Zoals hiervoor onder 1 is vermeld, heeft het hof evenals de rechtbank de door [eiser] c.s. met een beroep op het bepaalde in de art. 2 en 3 EEX-Verdrag opgeworpen exceptie van onbevoegdheid verworpen, en de hoofdzaak voor verdere behandeling teruggewezen naar de rechtbank, die nog slechts op de exceptie had beslist.
3.2 Het arrest van het hof is totstandgekomen na de inwerkingtreding, op 1 januari 2002, van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken. Uit art. VII lid 2 van deze wet volgt, dat ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het arrest van het hof de bij die wet vastgestelde bepalingen van toepassing zijn. Tot die bepalingen behoort art. 401 a lid 2 Rv., volgens hetwelk van andere tussenvonnissen of tussenarresten dan die waarbij een voorlopige voorziening wordt toegestaan of geweigerd beroep in cassatie slechts tegelijk met dat van het eindvonnis of het eindarrest kan worden ingesteld, hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen daargelaten.
3.3 Uit art. 232 lid 1 Rv., inhoudende dat de rechter, voordat hij definitief over de zaak beslist, een tussenvonnis kan wijzen, volgt wat moet worden verstaan onder een tussenvonnis of tussenarrest: een vonnis of arrest waarin de rechter nog niet definitief over de zaak beslist. Met het bepaalde in art. 232 lid 1 Rv. is niet een breuk beoogd met de vaste rechtspraak volgens welke onder een eindvonnis te verstaan is een vonnis waarin de rechter door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde maakt. Het dictum van het bestreden arrest - bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling - houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Dat arrest is dus een tussenarrest. Het behelst niet het toestaan of weigeren van een voorlopige voorziening, zodat beroep in cassatie daartegen slechts tegelijk met dat tegen het eindarrest kan worden ingesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ECR begroot op € 2.976,34 aan verschotten en € 1.365,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 10 oktober 2003.