ECLI:NL:HR:2003:AI0309
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontvankelijkheid in een civiele procedure met betrekking tot een vordering tot betaling
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van eisers tot cassatie, een besloten vennootschap naar Grieks recht en een natuurlijke persoon, tegen een uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De eisers zijn in eerste instantie gedagvaard door de verweerster, een besloten vennootschap, voor de rechtbank te Rotterdam, waar de verweerster een vordering tot betaling heeft ingesteld. De rechtbank heeft de vordering bij verstekvonnis toegewezen. Eisers hebben vervolgens verzet aangetekend tegen dit vonnis en zich beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank op basis van het EEX-Verdrag. De rechtbank heeft het verzet afgewezen en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.
Eisers hebben cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de Hoge Raad zich heeft gebogen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het arrest van het hof een tussenarrest betreft, omdat het hof de zaak heeft terugverwezen naar de rechtbank zonder definitieve beslissing te nemen over de hoofdzaak. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat op basis van de geldende wetgeving, beroep in cassatie tegen een tussenarrest slechts tegelijk met dat tegen het eindarrest kan worden ingesteld. Dit betekent dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, waarbij de kosten zijn begroot op een totaalbedrag van € 4.341,34. De uitspraak is gedaan door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 10 oktober 2003.