ECLI:NL:RBROT:2015:8709

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
C/10/460552 / HA ZA 14-996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en geschil over schuldovername in de mode-industrie

In deze zaak vorderde Hamzagil Emprime San. ve Tic. A.S., een producent en internationale groothandel van stoffen voor de mode-industrie, betaling van facturen van in totaal € 24.450,00 van Cum Laudy Fashion B.V. en Grosso Moda Nederland B.V. De gedaagden erkenden dat zij de facturen verschuldigd waren, maar hadden deze betaald aan TMC, een vennootschap naar Belgisch recht, in plaats van aan Hamzagil. De rechtbank diende te beoordelen of TMC de schuld van gedaagden aan Hamzagil had overgenomen en of gedaagden erop mochten vertrouwen dat deze vordering was overgenomen. Tevens was in geschil of gedaagden een beroep konden doen op artikel 3:61 lid 2 BW wegens schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid en of Hamzagil gebaat was door de betaling aan TMC in de zin van artikel 6:32 BW.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een geldige schuldoverneming, aangezien Hamzagil geen toestemming had gegeven voor de overname van de schuld door TMC. Bovendien was er geen bewijs dat TMC of de vennoot bevoegd was om Hamzagil te vertegenwoordigen. De rechtbank concludeerde dat Cum Laudy c.s. niet gerechtvaardigd had kunnen vertrouwen op de bevoegdheid van de vennoot en dat de betaling aan TMC niet als bevrijdend kon worden beschouwd. De vordering van Hamzagil werd toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, ondanks het verzet van Cum Laudy c.s. op grond van een door hen gesteld restitutierisico, en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/460552 / HA ZA 14-996
Vonnis van 11 november 2015
in de zaak van
vennootschap naar buitenlands recht
HAMZAGIL EMPRIME SAN. VE TIC. A.S.,
gevestigd te Bursa, Turkije,
eiseres,
advocaat mr. R. Sinke,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CUM LAUDY FASHION B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROSSO MODA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Maassluis,
gedaagden,
advocaat mr. J.P.M. Steenberghe.
Partijen zullen hierna Hamzagil en Cum Laudy c.s. (afzonderlijk Cum Laudy en Grosso Moda) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juli 1015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 september 2015 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Hamzagil is een producent en internationale groothandel van stoffen voor de mode-industrie. Cum Laudy c.s. is werkzaam in diezelfde industrie.
2.2.
In 2013 heeft Cum Laudy diverse keren stoffen besteld bij Hamzagil. Hamzagil heeft de facturen, welke zijn gedateerd op 31 juli 2013, 23 september 2013, 10 oktober 2013 en 31 oktober 2013, geadresseerd aan Grosso Moda. In totaal bedragen deze facturen € 24.450,00.
2.3.
De diverse bestellingen zijn tot stand gekomen via [de vennoot] (hierna: [de vennoot] ), althans zijn vennootschap naar Belgisch recht BVBA Textiles Management Cy. (hierna: TMC).
2.4.
Op 27 september 2013 heeft Hamzagil een brief gestuurd aan Cum Laudy c.s. waarin staat dat vanaf die datum bepaalde personen Hamzagil niet langer mogen vertegenwoordigen en dat Hamzagil niet langer aansprakelijk zal zijn voor hun uitlatingen.
2.5.
Op 8 november 2013 heeft [de vennoot] een e-mail aan Hamzagil gestuurd waarin staat dat Grosso Moda een fout heeft gemaakt en rechtstreeks heeft betaald aan TMC. Tevens heeft [de vennoot] verzocht om toezending van creditfacturen en nieuwe facturen op naam van TMC in plaats van Grosso Moda.
2.6.
Op 11 november 2013 heeft Hamzagil aan [de vennoot] geantwoord dat dit niet mogelijk is.
2.7.
Op 20 november 2013 heeft Hamzagil een e-mail gestuurd aan Cum Laudy. Hamzagil heeft daarin medegedeeld dat [de vennoot] hem had laten weten dat Cum Laudy per ongeluk het geld voor de vier facturen heeft overgemaakt naar de bankrekening van [de vennoot] . Tevens heeft Hamzagil Cum Laudy verzocht om in een brief te bevestigen dat per ongeluk aan [de vennoot] , althans aan TMC, is betaald.
2.8.
Op 22 november 2013 heeft [de vennoot] een e-mail gestuurd aan Grosso Moda met vier creditfacturen als bijlagen. [de vennoot] heeft daarin tevens aangegeven dat hij dadelijk zijn facturen zal sturen en heeft verzocht deze te betalen. Onder die e-mail staat een – zo lijkt het althans – e-mail van Hamzagil aan [de vennoot] van diezelfde dag, waarin Hamzagil [de vennoot] creditfacturen heeft gestuurd voor Grosso Moda en facturen aan TMC.
2.9.
Diezelfde dag, op 22 november 2013, is een document, getiteld “
settlement accounts”, ondertekend namens Grosso Moda en door [de vennoot] namens TMC. Daarin is bepaald dat Grosso Moda (i) op 19 november 2013 drie facturen van Hamzagil open had staan van in totaal € 20.262,00, (ii) op 20 november 2013 creditfacturen heeft ontvangen met betrekking tot die facturen, (iii) op 22 november 2013 facturen heeft ontvangen van TMC voor de producten van Hamzagil van in totaal € 20.262,00 en (iv) “
after settlement and booking” niets meer is verschuldigd aan Hamzagil, maar dat zij het bedrag van € 20.262,00 is verschuldigd aan TMC en TMC datzelfde bedrag aan Hamzagil.
2.10.
Op 25 november 2013 heeft Cum Laudy aan Hamzagil bevestigd dat zij op die dag de creditnota’s van Hamzagil heeft ontvangen en dat zij de betaling zal voorbereiden. Diezelfde dag heeft Hamzagil gereageerd dat zij nooit creditnota’s heeft verzonden. Hamzagil heeft aan Cum Laudy gevraagd wie deze facturen dan zou hebben gestuurd en welk bankrekeningnummer van Hamzagil men heeft.
2.11.
Op 17 december 2013 heeft Grosso Moda € 20.262,00 betaald aan TMC.
2.12.
Op 17 januari 2014 heeft Grosso Moda € 4.188,00 betaald aan TMC.

3.Het geschil

3.1.
Hamzagil vordert hoofdelijke veroordeling van Cum Laudy c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
I. de hoofdsom van € 24.450,00;
II. buitengerechtelijke incassokosten van € 1.019,50;
III. wettelijke rente volgens Turks recht van 12,75% per jaar, althans de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW, vanaf de dag dat Cum Laudy c.s. met betrekking tot de verschillende facturen in verzuim is;
IV. de proceskosten.
3.2.
Hamzagil legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Cum Laudy c.s. dient de hoofdsom te betalen uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen. Cum Laudy c.s. dient voorts buitengerechtelijke incassokosten van € 1.019,50 te betalen omdat Hamzagil en haar raadsman de nodige werkzaamheden hebben moeten verrichten. De wettelijke rente is verschuldigd op grond van Turks recht, omdat het Weens Koopverdrag geen regeling geeft voor wettelijke rente en in dit geval Turks recht aanvullend van toepassing is, althans op grond van artikel 6:119a BW.
3.3.
Cum Laudy c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen of, subsidiair, toewijzing van de vordering voor zover Hamzagil niet was gebaat door de betaling aan TMC, met veroordeling van Hamzagil in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Cum Laudy c.s. betoogt dat ze reeds bevrijdend heeft betaald aan [de vennoot] , althans TMC, en dat haar schuld aan Hamzagil was overgenomen door TMC, althans dat Hamzagil door de betaling aan TMC is gebaat. Voorts heeft Hamzagil volgens Cum Laudy c.s. te weinig rekening gehouden met haar belangen door geen minnelijke regeling te treffen met TMC, zodat het niet redelijk is dat Hamzagil aanspraak maakt op betaling van de facturen.
3.5.
Ten slotte voert Cum Laudy c.s. meer subsidiair verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad vanwege het restitutierisico dat zij loopt doordat Hamzagil in Nederland geen verhaal biedt. Indien de rechtbank het vonnis toch uitvoerbaar bij voorraad verklaart, verzoekt Cum Laudy c.s. dat aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad op grond van artikel 233 lid 3 Rv de voorwaarde wordt verbonden dat Hamzagil tot een door de rechtbank te bepalen bedrag zekerheid stelt.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Processuele rechtskeuze

4.1.
Ter comparitie hebben Hamzagil en Cum Laudy c.s. een processuele rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht, zodat dit recht van toepassing is op grond van artikel 3 Rome I Vo (Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst).
Hoofdsom van € 24.450,00
4.2.
Hamzagil vordert betaling van de facturen door Cum Laudy c.s. van in totaal € 24.450,00. Cum Laudy c.s. heeft erkend dat zij betaling van de facturen van Hamzagil van in totaal € 24.450,00 verschuldigd is geworden. Voorts staat vast dat Cum Laudy c.s. het bedrag van de facturen niet heeft betaald aan Hamzagil, maar aan TMC. Beoordeeld dient te worden of Cum Laudy c.s. verplicht is alsnog € 24.450,00 aan Hamzagil te betalen.
4.3.
Daarbij gaat de rechtbank uit van de volgende aanvullende feiten. Hamzagil heeft gesteld dat [de vennoot] , via wie de betreffende transacties tot stand zijn gekomen, Cum Laudy c.s. op 22 november 2013 vervalste creditfacturen van Hamzagil heeft gestuurd (zie onder 2.8) en dat dit niet is overlegd met Hamzagil. Cum Laudy c.s. heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat [de vennoot] de creditfacturen die hij op 22 november 2013 aan Cum Laudy c.s. heeft gestuurd, niet eerst had ontvangen van Hamzagil, maar zelf heeft vervalst.
4.4.
Cum Laudy c.s. voert als eerste verweer aan dat zij mocht betalen aan TMC in plaats van aan Hamzagil, omdat haar schuld aan Hamzagil was overgenomen door TMC. Op grond van artikel 6:155 BW heeft een schuldoverneming pas werking jegens de schuldeiser (Hamzagil), indien deze daarvoor zijn toestemming heeft gegeven. Het staat echter vast dat Hamzagil er niet zelf toestemming voor heeft gegeven dat TMC de schuld van Cum Laudy c.s. aan Hamzagil zou overnemen.
4.5.
Gesteld noch gebleken is dat [de vennoot] of TMC bevoegd is geweest Hamzagil te vertegenwoordigen bij de schuldoverneming, bijvoorbeeld op grond van een algemene of bijzondere volmacht. Er is dan ook geen sprake geweest van een door [de vennoot] namens Hamzagil bevoegd gegeven toestemming voor de schuldoverneming.
4.6.
Cum Laudy c.s. heeft echter in de eerste plaats aangevoerd dat zij uit het sturen van de creditfacturen en de brief van 27 september 2013 de toestemming van Hamzagil mocht afleiden. De rechtbank begrijpt dat Cum Laudy c.s. hiermee een beroep doet op artikel 3:35 BW.
4.6.1.
Zoals onder 4.3 is overwogen, wordt ervan uitgegaan dat de creditfacturen niet daadwerkelijk van Hamzagil afkomstig zijn geweest, maar dat [de vennoot] die heeft vervalst. Die creditfacturen kunnen derhalve niet worden beschouwd als een verklaring of gedraging van Hamzagil zelf in de zin van artikel 3:35 BW.
4.6.2.
In de brief van 27 september 2013 (zie onder 2.4) staat dat bepaalde personen Hamzagil niet langer mogen vertegenwoordigen en dat Hamzagil niet langer aansprakelijk zal zijn voor hun uitlatingen. Hier staat niets in over een overneming van een schuld en ook niets over betaling van facturen, zodat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet valt in te zien hoe uit deze brief kan worden afgeleid dat Hamzagil in zou hebben gestemd met schuldoverneming. Voor zover Cum Laudy c.s. betoogt dat deze brief aansloot bij het verhaal van [de vennoot] en dat ze er om die reden op mocht vertrouwen, komt dit hierna onder 4.7 tot en met 4.9 aan de orde.
4.6.3.
De conclusie van het voorgaande is dat Cum Laudy c.s. de creditfacturen en de brief van 27 september 2013 niet heeft mogen beschouwen als een verklaring van Hamzagil dat zij zou hebben ingestemd met de schuldoverneming, zodat dit betoog faalt.
4.7.
Cum Laudy c.s. heeft in de tweede plaats aangevoerd dat zij [de vennoot] mocht beschouwen als gevolmachtigde van Hamzagil en dat zij derhalve mocht afgaan en is afgegaan op zijn verklaringen en correspondentie waaruit zou blijken dat Hamzagil had ingestemd met de schuldoverneming.
4.8.
Beoordeeld dient te worden of Cum Laudy c.s. een beroep toekomt op artikel 3:61 lid 2 BW. Op grond van die bepaling kan het vertrouwen van de wederpartij (Cum Laudy c.s.) aan de onbevoegd vertegenwoordigde (Hamzagil) worden toegerekend als dit vertrouwen is te herleiden tot een doen of nalaten van de onbevoegd vertegenwoordigde. Daarnaast kan voor toerekening van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid ook plaats zijn ingeval Cum Laudy c.s. gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de bevoegdheid van [de vennoot] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde achterman Hamzagil komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (vgl. HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671 (ING/Bera) en HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909 (Fujitsu/Excel)).
4.9.
Voor de beoordeling van de vraag of Cum Laudy c.s. heeft gehandeld op basis van gerechtvaardigd vertrouwen dat [de vennoot] bevoegd was om namens Hamzagil aan te geven dat Hamzagil instemde met schuldoverneming, acht de rechtbank het volgende van belang. Het moment dat Cum Laudy c.s. stelt te hebben gehandeld op basis van de uitlatingen van [de vennoot] als (verondersteld) gevolmachtigde is het moment dat zij het bedrag van de facturen heeft overgemaakt aan TMC. Dit is geweest op 17 december 2013 en 17 januari 2014. Vóór dat moment, namelijk op 25 november 2013, heeft Hamzagil reeds bericht aan Cum Laudy c.s. dat zij geen creditfacturen heeft gestuurd. Gelet op deze omstandigheden, had Cum Laudy c.s. er – in ieder geval – vanaf dat moment niet meer op mogen vertrouwen dat [de vennoot] had gehandeld als gevolmachtigde van Hamzagil toen hij op 22 november 2013 de creditfacturen aan Cum Laudy c.s. stuurde of toen hij zei dat aan hem kon worden betaald in plaats van aan Hamzagil. Dit wordt niet anders doordat het verhaal van [de vennoot] over een conflict binnen Hamzagil strookte met de brief van Hamzagil aan Cum Laudy c.s. van 27 september 2013 of doordat Hamzagil contacten via [de vennoot] liet verlopen. Dit wordt evenmin anders door het feit dat [de vennoot] namens TMC het document getiteld “settlement accounts” van 22 november 2013 heeft ondertekend. Daarin is – onder verwijzing naar de creditfacturen – vastgelegd dat Cum Laudy c.s. de facturen kan betalen aan TMC en dat TMC dat bedrag zal doorbetalen aan Hamzagil (zie onder 2.9). Op het moment dat Cum Laudy c.s. aan TMC betaalde, had Hamzagil immers – zoals hiervoor overwogen – reeds aan Cum Laudy c.s. laten weten geen creditfacturen te hebben gestuurd. Bovendien heeft Cum Laudy c.s. ter comparitie verklaard dat zij zelf het initiatief heeft genomen om dit document te tekenen. Daar komt bij dat Cum Laudy c.s. ter comparitie heeft verklaard dat zij nog geprobeerd heeft haar contactpersoon bij Hamzagil te bellen over de betaling aan TMC, maar dat ze die niet kon bereiken. Dit zijn eerder tekenen dat Cum Laudy c.s. twijfelde aan het verhaal van [de vennoot] dan dat zij daar daadwerkelijk volledig op vertrouwde. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat het beroep op gerechtvaardigd vertrouwen niet kan slagen.
4.10.
Cum Laudy c.s. heeft voorts als verweer aangevoerd dat Hamzagil door de betaling aan TMC is gebaat in de zin van artikel 6:32 BW. Volgens Cum Laudy c.s. is Hamzagil nog € 15.000,- verschuldigd aan TMC als commissie voor het werk van [de vennoot] . Cum Laudy c.s. betoogt dat TMC deze vordering op Hamzagil heeft verrekend met het geld dat TMC heeft ontvangen van Cum Laudy c.s.
4.11.
Nog los van de vraag of Hamzagil in dit concrete geval zou zijn gebaat bij een dergelijke verrekening, is voor verrekening vereist dat TMC een schuld had aan Hamzagil die zij kon verrekenen met haar vordering op Hamzagil. Cum Laudy c.s. heeft niet specifiek gesteld welke schuld aan Hamzagil TMC kan hebben verrekend, maar kennelijk doelt Cum Laudy c.s. op de schuld die TMC zou hebben overgenomen van Cum Laudy c.s. Zoals hiervoor is overwogen, is geen sprake van overneming door TMC van de schuld van Cum Laudy c.s. aan Hamzagil. Gesteld noch gebleken is dat TMC een andere schuld heeft gehad aan Hamzagil om te verrekenen. Daardoor kan er reeds om die reden niet van uit worden gegaan dat TMC de van Cum Laudy c.s. ontvangen betaling heeft verrekend met Hamzagil en dat Hamzagil daardoor is gebaat. Daarom kan in het midden worden gelaten of Hamzagil commissie was verschuldigd aan TMC.
4.12.
Ten slotte heeft Cum Laudy c.s. nog aangevoerd dat het niet billijk is dat Hamzagil aanspraak maakt op betaling van de facturen. Zij betoogt dat Hamzagil niet is ingegaan op een minnelijke regeling die TMC aan Hamzagil heeft aangeboden en dat zij daarmee heeft verzuimd rekening te houden met de belangen van Cum Laudy c.s. Er bestond echter geen verplichting voor Hamzagil om in te stemmen met een minnelijke regeling met TMC. Bovendien kan niet gezegd worden dat Hamzagil in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep kan doen op de betalingsverplichting van Cum Laudy c.s. De vordering van € 24.450,00 zal dan ook worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.13.
Nu partijen een processuele rechtskeuze hebben gemaakt voor Nederlands recht, bestaat geen ruimte voor toewijzing van de wettelijke rente van 12,75% per jaar op grond van Turks recht.
4.14.
Hamzagil heeft subsidiair de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW gevorderd vanaf de dag dat Cum Laudy c.s. met betrekking tot de verschillende facturen in verzuim is. De rechtbank begrijpt dat de wettelijke handelsrente wordt gevorderd over de hoofdsom van € 24.450,00. Volgens Hamzagil is Cum Laudy c.s. in verzuim geraakt na afloop van de betalingstermijn van 30 dagen. De rechtbank verstaat dit als 30 dagen na de factuurdatum. Cum Laudy c.s. heeft deze vordering niet weersproken, zodat deze zal worden toegewezen na afloop van die termijn op de wijze als in de beslissing vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15.
Hamzagil vordert voorts buitengerechtelijke (incasso)kosten van € 1.019,50. Hamzagil heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Cum Laudy c.s. heeft dit ook niet betwist. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.
Hoofdelijkheid
4.16.
Cum Laudy c.s. heeft de stelling van Hamzagil dat zowel Cum Laudy als Grosso Moda aansprakelijk zijn voor de vordering niet betwist en ook overigens niet bepleit dat tussen beide gedaagden onderscheid dient te worden gemaakt, zodat de gevorderde hoofdelijke veroordeling zal worden toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.17.
Cum Laudy c.s. heeft zich tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eventueel toewijzend vonnis verzet op grond van een door haar gesteld restitutierisico aan de zijde van Hamzagil. Volgens Cum Laudy c.s. ontstaat bij tussentijdse executie van het vonnis in eerste aanleg een reëel restitutierisico omdat Hamzagil in het buitenland is gevestigd en in Nederland geen verhaal biedt. Subsidiair verzoekt Cum Laudy c.s. dat aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad op grond van artikel 233 lid 3 Rv de voorwaarde wordt verbonden dat door Hamzagil tot een door de rechtbank te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld.
4.18.
Artikel 233 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter het vonnis desgevorderd uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de rechter aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde kan verbinden dat tot een door hem te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld. Bij toepassing van dit artikel geldt als maatstaf dat de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval, waarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688).
4.19.
De rechtbank stelt bij deze afweging voorop dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben en dat een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd moet worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Cum Laudy c.s. dat onvoldoende gedaan. Het enkele feit dat Hamzagil is gevestigd in Turkije en in Nederland geen verhaal biedt, is daarvoor onvoldoende. In de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank evenmin aanleiding om gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid ex artikel 233 lid 3 Rv om aan die uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat zekerheid wordt gesteld tot een bepaald bedrag, zoals door Cum Laudy c.s. verzocht. De rechtbank zal dit vonnis dus zonder verdere voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
4.20.
Cum Laudy c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hamzagil worden begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht € 1.892,00
- salaris advocaat €
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.127,52
4.21.
Hamzagil heeft zich in de conclusie van antwoord in incident gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet op de omvang van dit stuk, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in het vrijwaringsincident op nihil te begroten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Cum Laudy c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Hamzagil te betalen een bedrag van € 25.469,50 (vijfentwintigduizend vierhonderdnegenenzestig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over:
  • het bedrag van € 8.124,00 met ingang van de 30e dag na 31 juli 2013,
  • het bedrag van € 9.678,00 met ingang van de 30e dag na 23 september 2013,
  • het bedrag van € 4.188,00 met ingang van de 30e dag na 10 oktober 2013,
  • het bedrag van € 2.460,00 met ingang van de 30e dag na 31 oktober 2013,
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Cum Laudy c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, die in het vrijwaringsincident daarbij inbegrepen, aan de zijde van Hamzagil tot op heden begroot op € 3.127,52,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015.
1885/2709