ECLI:NL:RBROT:2015:7137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
ROT 14/8159
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duidelijkheid over documenten schaderegeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2015, is in geschil of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland in het bestreden besluit voldoende duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of documenten met betrekking tot een schaderegeling onder hem berusten. Eiseres, Ouwehand Bouw Participaties B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 oktober 2014, waarin verweerder opnieuw een beslissing op bezwaar heeft genomen. Eiseres stelt dat verweerder de uitspraak van de rechtbank van 2 september 2014 niet in acht heeft genomen, waarin het college was opgedragen om te verduidelijken of documenten over een schaderegeling onder hem berusten. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in voldoende mate duidelijkheid biedt en dat de verzoeken van eiseres om nadere kwalificatie van de openbaar gemaakte documenten niet toereikend zijn. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst erop dat eiseres niet heeft aangetoond dat er meer documenten zijn dan reeds openbaar gemaakt, en dat de getuigenverklaringen die zij aanvoert onvoldoende zijn om haar stelling te onderbouwen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/8159

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 oktober 2015 in de zaak tussen

Ouwehand Bouw Participaties B.V., te Katwijk, eiseres,

gemachtigde: mr. R.Th.G. van der Veldt,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, verweerder,
gemachtigde: E.J. Vermeylen.

Procesverloop

Voor het procesverloop en de feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak en de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van respectievelijk 7 november 2013 en 2 september 2014 (ROT 12/4090).
In de uitspraak van 2 september 2014 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen 6 weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 22 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw een beslissing op het bezwaar genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] , haar directeur projectontwikkeling. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder bij het bestreden besluit de uitspraak van de rechtbank van 2 september 2014 niet in acht heeft genomen. In die uitspraak heeft de rechtbank het college opgedragen om in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar de vraag te beantwoorden "of documenten over een schaderegeling tussen verweerder en [naam 2] onder verweerder berusten". Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder weigert om antwoord te geven op deze vraag. Als verweerder deze vraag niet had willen beantwoorden, dan had hij tijdig hoger beroep tegen deze uitspraak moeten instellen. Verweerder heeft dit niet gedaan. Eiseres verwijst naar het proces-verbaal van de zitting van 23 september 2011, bij de rechtbank Rotterdam, sector civielrecht, en stelt dat uit de daarin vastgelegde getuigenverklaringen volgt dat verweerder voornoemde vraag slechts met “ja” zal dienen te beantwoorden om aan de uitspraak te voldoen. Eiseres verzoekt de rechtbank verweerder een dwangsom op te leggen als hij na de uitspraak op dit beroep weer een beslissing op bezwaar neemt waarbij hij de uitspraak van de rechtbank niet in acht neemt.
Ter zitting heeft eiseres hieraan toegevoegd dat verweerder had moeten kwalificeren wat uit de nu openbaar gemaakte documenten blijkt over schadevergoeding: is daarvan sprake of niet. Nu verweerder dit heeft nagelaten, dient de rechtbank deze kwalificatie te geven.
2. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat de vraag die eiseres in haar beroepschrift stelt reeds is beantwoord in het bestreden besluit, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder documenten achterhoudt en/of niet beschikbaar stelt merkt verweerder op dat andere documenten dan de reeds beperkt openbaar gemaakte documenten niet aanwezig zijn bij verweerder of een ander bestuursorgaan van de gemeente.
3. Ten aanzien van verweerders stelling dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, overweegt de rechtbank dat eiseres van mening is dat het bestreden besluit niet voldoet aan de uitspraak van de rechtbank van 2 september 2014. Eiseres heeft voldoende belang om hierover een inhoudelijk oordeel van de rechtbank te vragen. Het beroep van eiseres is dan ook ontvankelijk.
4. In geschil is of verweerder in het bestreden besluit duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of documenten over een schaderegeling tussen hem en [naam 2] onder hem berusten en of de verstrekte documenten nader gekwalificeerd dienen te worden.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het volgende vermeld:
"Uit de met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank alsnog openbaar te maken passages blijkt dat én waarover tussen partijen is gesproken. Namelijk over de "financiële afwikkeling" van het project "Meervaart te Berkel en Rodenrijs". Het college gaat er, mede indachtig artikel 7 aanhef en lid 2 onder b van de Wob, van uit dat Ouwehand daarmee over de door haar verzochte informatie beschikt."
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in voldoende mate duidelijkheid geeft over de vraag of documenten over een schaderegeling tussen verweerder en [naam 2] onder verweerder berusten. Naar aanleiding van het beroep van eiseres heeft verweerder verder verduidelijkt dat er geen schadevergoeding in de door eiseres bedoelde zin is vastgesteld maar dat er wel een financiële afwikkeling plaatsvindt over de door [naam 2] in verband met het project gemaakte kosten, en dat er niet meer documenten voorhanden zijn hieromtrent dan reeds overgelegd. Met betrekking tot de stelling dat er meer documenten moeten zijn dan de documenten die nu openbaar gemaakt zijn, overweegt de rechtbank dat, nu verweerder dit op een geloofwaardige wijze ontkent, het, gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2007:BA4705) aan eiseres is om dat aannemelijk te maken. Eiseres is hierin niet geslaagd. De getuigenverklaringen waaraan eiseres refereert zijn in dat kader onvoldoende. Voor zover hierin wordt gesproken over schade, kan dit immers, zoals verweerder ook stelt, zien op de financiële afwikkeling die in de openbaar gemaakte stukken terugkomt.
6. Voor zover eiseres stelt dat verweerder de openbaar gemaakte stukken nader dient te kwalificeren, omdat zij dat niet zelf kan omdat er teveel passages zijn weggelakt, faalt dit. De rechtbank heeft over de wijze van openbaarmaking geoordeeld in haar uitspraak van
2 september 2014. Als eiseres het hiermee niet eens was, had zij hoger beroep moeten instellen tegen deze uitspraak. Dit heeft eiseres niet gedaan.
7. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder de stukken nader had moeten kwalificeren en dat, nu verweerder dit heeft nagelaten, de rechtbank een nadere kwalificatie dient te geven, overweegt de rechtbank dat het aangeven of een document moet worden aangemerkt als document over schadevergoeding een nadere inhoudelijke interpretatie vergt die het kader van de Wob te buiten gaat. Deze beroepsgrond faalt.
8. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.