ECLI:NL:RVS:2007:BA4705

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608132/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatievoorziening op grond van de Wet openbaarheid van bestuur door het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin het verzoek van appellant om informatie over de schriftelijke vastlegging van een subsidieverstrekking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim werd afgewezen. Het college had op 25 januari 2005 het verzoek van appellant om informatie afgewezen, waarna appellant bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 25 november 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank Leeuwarden verklaarde op 3 oktober 2006 het beroep van appellant gegrond en vernietigde gedeeltelijk het besluit van het college, waarbij het college werd verplicht om de uitspraak in de plaats te stellen van het vernietigde deel.

Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat het college onvoldoende had gedaan om de gevraagde informatie te verstrekken. De Raad van State oordeelde dat het college aan zijn informatieverplichting had voldaan en dat appellant niet had aangetoond dat er nog andere documenten bestonden die relevant waren voor zijn verzoek. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de enkele stelling van appellant dat er meer documenten zouden moeten zijn, onvoldoende was om het college te weerleggen.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt dat het bestuursorgaan in beginsel niet verplicht is om informatie te verstrekken als het kan aantonen dat er geen relevante documenten meer zijn. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verzoeker om aan te tonen dat er nog documenten bestaan die niet zijn verstrekt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 mei 2007.

Uitspraak

200608132/1.
Datum uitspraak: 9 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/43 van de rechtbank Leeuwarden van 3 oktober 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim (hierna: het college) het verzoek van appellant om informatie over de schriftelijke vastlegging van een subsidieverstrekking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2006, verzonden op 5 oktober 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 november 2005 gedeeltelijk vernietigd, het besluit van 25 januari 2005 in zoverre herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2007, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Gelissen, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende in het werk heeft gesteld om de door hem verzochte informatie te verstrekken en aldus niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting.
2.2.    Met de rechtbank ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de mededeling van het college dat, naast de reeds aan appellant verstrekte documenten, verder geen documenten bij hem berusten die betrekking hebben op de door appellant gewenste informatie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 april 2006 in zaak no.
200509349/1, is het in een dergelijk geval in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Appellant is hierin niet geslaagd. De enkele stelling dat de door hem gewenste informatie in andere dan de reeds verkregen documenten zou moeten zijn vastgelegd, is, daargelaten de juistheid van die stelling, daartoe onvoldoende. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college heeft voldaan aan de op hem ingevolge de Wob rustende informatieverplichting. De verwijzing door appellant naar de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2003 in zaak no.
200203425/1, noch hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, doet aan de juistheid van dit oordeel af. Deze uitspraak had betrekking op de situatie dat documenten (hebben) bestaan, maar deze niet (meer) te achterhalen zijn, welke situatie in het onderhavige geval niet aan de orde is.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena                                         w.g. Scheerhout
Lid van de enkelvoudige kamer                  ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2007
318