201309566/1/A4.
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2013 in de zaken nrs. 12/5188 en 13/845 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 13 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [wederpartij] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
Bij onderscheiden besluiten van 5 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2013 heeft de rechtbank de door [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 5 november 2012 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de bezwaren neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan de besluiten van 5 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat hij in 2008 en 2009 de door hem gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat [wederpartij] heeft aangetoond dat de bedragen van de als voorschot toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 zijn aangewend voor de betaling van de bemiddelingskosten en betalingen aan de gastouders, maar dat hij niet heeft aangetoond alle kosten van kinderopvang, waaronder de door hem gestelde contante betalingen aan de gastouders, te hebben voldaan. Omdat [wederpartij] heeft aangetoond dat het bedrag van de ontvangen toeslag is aangewend voor de kosten van kinderopvang, is het naar het oordeel van de rechtbank niet proportioneel en niet redelijk om de voorschotten kinderopvangtoeslag op nihil vast te stellen.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet aantonen dat hij de kosten van kinderopvang geheel heeft voldaan en dat hij, nu hij dat niet heeft aangetoond, geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen zijn de voorschotten daarom terecht op nihil vastgesteld.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is.
4.2. Volgens de door [wederpartij] overgelegde jaaropgaven bedragen de totale kosten van kinderopvang in 2008 € 1.171,20 en in 2009 € 13.499,30. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [wederpartij] over 2008 een voorschot toegekend van € 894,00 en over 2009 van € 9.133,00. Niet in geschil is dat deze voorschotten zijn aangewend voor de kosten van kinderopvang, maar dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat hij de rest van de volgens de jaaropgaven te betalen kosten heeft voldaan. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, betekent het feit dat [wederpartij] kan aantonen dat hij een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan, niet dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2) baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
[wederpartij] heeft op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen gegevens, waaronder jaaropgaven, verstrekt waaruit de door hem gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu het bedrag aan kosten dat [wederpartij] blijkens deze gegevens verschuldigd is, niet overeenkomt met het bedrag van de aangetoonde daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [wederpartij] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag voor 2008 en 2009 terecht op nihil heeft vastgesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op het voorgaande, de aan [wederpartij] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag terecht op nihil heeft vastgesteld, behoeven de overige hogerberoepsgronden geen bespreking.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door [wederpartij] ingestelde beroepen ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2013 in de zaken nrs. 12/5188 en 13/845;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, de griffier.
w.g. Borman w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014
190-687.