In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de oplegging van drie bestuurlijke boetes aan eiser, een levensmiddelenexploitant, wegens ernstige hygiëneovertredingen. De boetes, in totaal € 2.100,-, waren opgelegd naar aanleiding van een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op 14 mei 2014, waarbij ernstige vervuiling in de keuken, verkoopruimte en koelcel werd vastgesteld. Eiser had in bezwaar en beroep betoogd dat hij niet op de hoogte was van de regelgeving en dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een laag gezinsinkomen, aanleiding moesten geven tot matiging van de boetes.
De rechtbank oordeelde dat de ernst van de overtredingen en de verwijtbaarheid van eiser geen aanleiding gaven tot matiging van de boetes. De rechtbank stelde vast dat eiser, ondanks zijn beweringen, verantwoordelijk was voor de hygiëne in zijn bedrijf en dat hij had moeten weten dat zijn zaak niet voldeed aan de hygiënevoorschriften. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boetes in overeenstemming waren met de wetgeving en het beleid van de verweerder. Eiser had ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een lagere boete zouden moeten leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak benadrukt het belang van naleving van hygiënevoorschriften in de levensmiddelenindustrie en de verantwoordelijkheid van ondernemers om zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank bevestigde dat de opgelegde boetes rechtmatig waren en dat er geen aanleiding was om deze te matigen, gezien de ernst van de overtredingen en de financiële situatie van eiser.