ECLI:NL:RBROT:2015:638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
ROT 14-2732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet gemelde woning in Marokko

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen de intrekking van hun aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale verzekeringsbank. De intrekking vond plaats over de periode van juli 2009 tot en met oktober 2013, omdat eisers niet hadden gemeld dat zij een woning in Marokko bezaten. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek naar het vermogen van eisers zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen sprake is van discriminatie. De rechtbank stelt vast dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door de eigendom van de woning niet te melden. De taxatie van de woning door een beëdigd taxateur wordt als betrouwbaar beschouwd, ook al is de woning niet van binnen bekeken. De rechtbank concludeert dat de AIO-aanvulling terecht is ingetrokken en dat de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag van € 9.336,80 gerechtvaardigd is. Eisers hebben geen bewijs geleverd dat hun situatie anders is dan door verweerder vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/2732

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2015 in de zaak tussen

[naam] (eiser) en[naam] (eiseres), te [adres], eisers,

gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2013 heeft verweerder de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) die eisers ontvingen over de periode van juli 2009 tot en met oktober 2013 ingetrokken en de als gevolg van de intrekking over de periode van juli 2009 tot en met oktober 2013 teveel ontvangen AIO-aanvulling ten bedrage van € 9.336,80 van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 12 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2014. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 juli 2009 heeft verweerder aan eisers een AIO-aanvulling toegekend. Eisers hebben op het aanvraagformulier onder “Bezittingen en schulden” bij “onroerende zaken Bijvoorbeeld een (vakantie)huis of een garage in Nederland of buiten Nederland” het vakje “nee” aangekruist. In het kader van rechtmatigheidsonderzoeken hebben eisers op verzoek van verweerder op 24 november 2010, 11 oktober 2011 en 22 oktober 2012 de onderzoeksformulieren ingevuld en bij verweerder ingeleverd. Op deze formulieren hebben eisers steeds aangegeven dat zij geen vermogen hebben. Op 6 juni 2012 heeft verweerder besloten in het kader van de zogenoemde “IZ/CTB Steekproef buitenland” een onderzoek in te stellen naar het vermogen van eisers.
Bij dit onderzoek is gebleken dat eisers tweede echtgenote, [naam], en vijf kinderen van eiser woonachtig zijn in de woning op het adres [adres]. Op 20 juni 2013 heeft de heer G. Dijkhuis, attaché voor Sociale Zaken op verzoek van verweerder een onderzoek ingesteld naar de woning in Marokko. Dit heeft geresulteerd in een verklaring van een ambtenaar, de cheikh, waaruit blijkt dat eiser sedert meer dan 15 jaar de eigenaar is van deze woning. Uit het Kadaster blijkt dat het onroerend goed niet geregistreerd is. Op 19 augustus 2013 is de waarde van het huis en het perceel waarop het huis gevestigd is door een taxateur getaxeerd op een bedrag van 452.500,00 Dirhams. Omgerekend is dit een bedrag van € 40.685,86. Verweerder stelt dat eisers niet voldaan hebben aan de inlichtingenplicht en dat het onmogelijk is de waarde van onroerend goed met terugwerkende kracht te bepalen. Gelet daarop kan verweerder de AIO-aanvulling niet vaststellen over de periode van juli 2009 tot en met 18 augustus 2013. Over de periode van 19 augustus 2013 tot en met 31 oktober 2013 is het vermogen van eisers hoger dan de voor hen geldende vermogensgrens van € 11.700,00. Verweerder heeft de AIO-aanvulling over de periode van juli 2009 tot en met oktober 2013 ingetrokken, en de teveel betaalde AIO-aanvulling over die periode ten bedrage van € 9.336,80 van eisers teruggevorderd.
In de bezwaarfase heeft een medewerker van de sociaal attaché telefonisch contact opgenomen met de cheikh. Bij die gelegenheid heeft de cheikh (van wie de naam en voornaam bekend is) toegelicht dat eiser de betreffende woning ruim twintig jaar geleden geërfd heeft van zijn vader en dat hij het huis in 1993 (jaartal dat op het huis staat) volledig heeft laten renoveren omdat het vroeger een lemen huis was.
2. Op grond van artikel 47a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet werk en bijstand (Wwb), zoals die wet luidde ten tijde hier van belang, heeft de Sociale verzekeringsbank tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan een gezin, waarvan ten minste een van de gezinsleden 65 jaar of ouder is, doch waarvan geen van de gezinsleden, anders dan de echtgenoot van het gezinslid dat 65 jaar of jonger is, jonger is dan 65 jaar, hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Op grond van het tweede lid zijn de artikelen 1 tot en met 6, de hoofdstukken 2 en 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
In artikel 17, eerste lid, van de Wwb is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wwb heeft onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
In artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb is bepaald dat onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
In het derde lid, onder c, van de Wwb is de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens voor de gehuwden tezamen vastgesteld.
In artikel 54, derde lid, van de Wwb is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, van de Wwb is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
In het achtste lid is bepaald dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3.1
Eisers voeren ten eerste aan dat het onderzoek naar de woning, waarvoor geen redelijke aanleiding bestond, onzorgvuldig en onrechtmatig is uitgevoerd en dat op grond van de resultaten daarvan niet vaststaat dat eisers beschikken over een woning in Marokko waarvan zij geen melding hebben gemaakt. Daartoe wijzen eisers er onder meer op dat eisers, nu de naam van de cheikh niet is vermeld, niet kunnen verifiëren of het rapport juist is. Ook het taxatierapport voldoet niet aan de zorgvuldigheidseisen, nu de taxatie slechts berust op een bezichtiging van de woning aan de buitenkant.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 53a van de Wwb een discretionaire bevoegdheid heeft om een onderzoek naar de juistheid of volledigheid van de voor een AIO-aanvulling relevante gegevens in te stellen. Daarbij mag hij evenwel niet in strijd handelen met het discriminatieverbod dat onder meer is opgenomen in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Deze artikelen zijn ieder verbindende bepalingen als bedoeld in artikel 94 in samenhang met artikel 93 van de Grondwet. Beoordeeld dient dan ook te worden of verweerder in strijd met deze bepalingen heeft gehandeld en of van een verboden onderscheid sprake is.
Niet in geschil is dat eisers na een steekproef zijn geselecteerd voor onderzoek op basis van een onderzoek naar het vermogen van in Nederland wonende AIO-gerechtigden die tevens recht hebben op kinderbijslag ten behoeve van in het buitenland wonende kinderen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat deze steekproef niet enkel is uitgevoerd ten aanzien van personen die kinderbijslag ontvangen in Marokko, maar meer algemeen ten aanzien van personen die voor kinderen in het buitenland kinderbijslag ontvangen en dat ook daadwerkelijk onderzoek heeft plaatsgevonden ten aanzien van andere landen, zoals Turkije en Suriname. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Het onderzoek heeft dus aan de hand van neutrale criteria plaatsgevonden en niet is gebleken dat daarbij onderscheid is gemaakt naar nationaliteit.
3.3
De intrekking van de AIO-aanvulling is een belastend besluit waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast met betrekking tot het standpunt van verweerder dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door verweerder er niet van op de hoogte te stellen dat zij onroerend goed bezitten in Marokko op verweerder rust.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in die bewijslast geslaagd. Uit de gegevens met betrekking tot de kinderbijslag blijkt dat eisers tweede echtgenoot en vijf van zijn kinderen in de betreffende woning in Marokko wonen. Uit die gegevens blijkt ook het adres van de woning. Vervolgens blijkt uit de verklaring van de cheikh dat eiser sedert meer dan 15 jaar eigenaar is van die woning, dat op de woning het jaartal 93 staat, en dat dit het jaar is waarin de woning is opgeknapt. Voorts zijn van de woning de coördinaten opgenomen. In de bezwaarfase heeft de sociaal attaché nog aanvullende vragen gesteld aan de cheikh. De cheikh heeft toen verklaard dat eiser het huis al ruim twintig jaar van zijn vader heeft geërfd en dat hij de woning in 1993 volledig heeft laten renoveren. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder voldoende gegevens waaruit blijkt dat eisers in de betrokken periode deze woning in eigendom hadden. Eisers hebben geen (begin van) ander bewijs of tegenbewijs geleverd, op grond waarvan een ander licht op verweerders vaststelling wordt geworpen.
3.4
Voorzover eisers menen dat geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, omdat de personalia van de cheikh niet bekend zijn gemaakt, slaagt dit niet. Uit het rapport van 19 augustus 2013 en de aanvullende vraag van de medewerker van de sociaal attaché aan de cheikh en de reactie van de cheikh daarop blijkt dat de attaché heeft gesproken met de cheikh. De informatie is voldoende concreet. Bovendien heeft de medewerker van de sociaal attaché aan verweerder gemeld dat de personalia van de cheikh bij hem wel bekend zijn. Nu tussen partijen geen onduidelijkheid bestaat over welke woning wordt gesproken, kunnen eisers zich wel verweren tegen het standpunt van verweerder en is het bijvoorbeeld mogelijk tegenbewijs te leveren door het aanleveren van eigen gegevens. Het bovenstaande is in lijn met hetgeen hieromtrent is overwogen in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 2 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2972.
3.5
Uit het taxatierapport van 19 augustus 2013 blijkt dat de woning is getaxeerd door een onafhankelijke beëdigde taxateur, de heer [naam], in opdracht van het Bureau Sociale Zaken van de Koninklijke Ambassade der Nederlanden. Voor de taxatie is de juistheid van de adresgegevens gecontroleerd en is gelet op de constructie, de ligging en de huidige waarde van soortgelijke woningen in dezelfde wijk. Volgens vaste jurisprudentie mag worden uitgegaan van de taxatie, verricht door een onafhankelijke beëdigde taxateur (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 17 juli 2012, CLI:NL:CRVB:2012:BX1739). De waarde van het huis en het perceel waarop het huis is gevestigd, is getaxeerd op een bedrag van 452.500,00 Dirhams. Omgerekend is dit een waarde van € 40.685,86.
Volgens vaste rechtspraak (zie bovenvermelde uitspraak van de Raad van 17 juli 2012) kan een beëdigd taxateur geacht worden een schatting te maken van de woning, ook zonder dat de woning van binnen is gezien, rekening houdend met de waarde van soortgelijke woningen in de nabije omgeving en de situatie op de huizenmarkt.
3.6
Door geen melding te maken van eigendom van de woning in Marokko hebben eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Nu eisers er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat zij de woning in de betrokken periode niet in eigendom hadden moet ervan uitgegaan worden dat eisers in die periode eigenaar waren van de woning. Nu de taxatie van de woning op 19 augustus 2013 heeft plaatsgevonden en de waarde van de woning ongeveer € 40.000 bedroeg, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat over de periode van juli 2009 tot en met 18 augustus 2013 het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld en dat over de periode van 19 augustus 2013 tot en met 31 oktober 2013 het vermogen hoger is dan de voor hen van toepassing zijnde vermogensgrens zodat zij over die periode geen recht hebben op een AIO-aanvulling.
4. Nu verweerder de AIO-aanvulling terecht heeft ingetrokken over de periode van juli 2009 tot en met oktober 2013, is als gevolg daarvan over die periode teveel AIO-aanvulling ontvangen. Verweerder heeft de teveel betaalde AIO-aanvulling ten bedrage van € 9.336,80 terecht van eisers teruggevorderd. Niet gebleken is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Anders dan eisers stellen, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat de zogenoemde zesmaandenjurisprudentie in dit geval niet van toepassing is. Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1134) is immers voor de toepassing van de zesmaandenjurisprudentie in beginsel geen plaats indien sprake is van schending van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb. Dat een jaar is verstreken voordat na ontvangst van het signaal uit de steekproef op 6 juni 2012 aan de sociaal attaché opdracht is gegeven voor nader onderzoek, maakt dat niet anders.
5. Het beroep van eisers is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, voorzitter, en mr. J.M.M. Bancken en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.