6.2.Dit betoog faalt. Van een ontoelaatbare uitbreiding van de boetegrondslag is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. In het proces-verbaal, dat als boeterapport naar eiseres is verzonden, zijn alle uitreikingen om niet die in het bestreden besluit in aanmerking zijn genomen, redengevend geacht voor de constatering dat artikel 5, vijfde lid, van de Tabakswet is overtreden. Het primaire besluit bevat dan ook een kenbare verschrijving, mede in het licht van de daarin opgenomen boete ter zake van overtreding van het eerste lid van artikel 9 van de Tabakswet, dat ziet op het (bedrijfsmatig) gratis beschikbaar stellen van tabaksproducten. Anders dan eiseres is de rechtbank voorts van oordeel dat het onderdeel van het evenement waarbij (niet-verboden) commerciële mededelingen zijn gedaan als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Tabakswet, niet op één lijn kan worden gesteld met en niet noodzakelijkerwijze omvat het geheel aan uitreikingen om niet, die bestonden uit het verstrekken van eten en drinken tijdens het middagprogramma, het verlenen van toegang tot de soundcheck en het concert van de artiest Marco Borsato, de verstrekte consumptiebonnen voor tijdens dit concert en de geboden mogelijkheid een gratis pakje sigaretten dan wel shag van Lucky Strike op te halen bij de aanwezige stand. Met verweerder is de rechtbank tevens van oordeel dat die uitreikingen om niet het aanprijzen van een tabaksproduct ten doel of tot rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg hebben, reeds omdat het evenement plaatsvond ter introductie en promotie van nieuwe tabaksproducten van Lucky Strike.
7. Verweerder heeft het boetebedrag van € 45.000,- vastgesteld in overeenstemming met de bijlage bij de Tabakswet. Gesteld noch gebleken is van enige omstandigheid die noopt tot verlaging van de boete met toepassing van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De rechtbank ziet onder ogen dat tussen de verzending van het voornemen tot boeteoplegging van 19 maart 2013 en het doen van deze uitspraak meer dan twee jaar is verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overschreden. Die overschrijding bedraagt minder dan een half jaar, zodat de rechtbank de resterende boete van € 45.000,- zal matigen met 5% tot een bedrag van € 42.750,- (vergelijk de uitspraak van het College van 20 februari 2015, ECLI:NL:CBB:2015:49). 9. Omdat de rechtbank het beroep deels gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1). Daarnaast kent de rechtbank de verzochte reiskostenvergoeding toe tot een bedrag van € 31,12, berekend op basis van het openbaar vervoertarief 2e klas op grond van de artikelen 1, aanhef en onder c, en 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in verbinding met artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Daarbij stelt de rechtbank vast dat na invoeging van een nieuw onderdeel b in laatstgenoemd artikel per 1 januari 2013 kennelijk is verzuimd de verwijzing in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht dienovereenkomstig aan te passen van onderdeel c naar onderdeel d.