ECLI:NL:RBROT:2015:5720

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
6 augustus 2015
Zaaknummer
C/10/479720 / KG ZA 15-728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake kinderalimentatie en wijziging tenaamstelling kinderbijslag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, betreft het een kort geding waarin de man, eiser in conventie, verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin hij was veroordeeld tot betaling van kinderalimentatie. De man stelt dat door recente wetswijzigingen, zoals de Wet Hervorming Kindregelingen, de financiële situatie van de vrouw is verbeterd, waardoor de kinderalimentatie verlaagd zou moeten worden. De vrouw, gedaagde in conventie, heeft het LBIO ingeschakeld om de alimentatie te incasseren, wat de man als onterecht beschouwt. In reconventie vordert de vrouw dat de man meewerkt aan de wijziging van de tenaamstelling van de kinderbijslag en het kindgebonden budget, zodat zij deze kan aanvragen.

De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot schorsing van de alimentatiebetaling, omdat hij heeft verklaard dat het voor hem financieel geen probleem is om de alimentatie te blijven betalen in afwachting van de bodemprocedure. De rechtbank wijst erop dat er juridische onzekerheid bestaat over de vraag of de alleenstaande ouderkop in mindering kan worden gebracht op de kinderalimentatie. De vrouw heeft bovendien aangegeven bereid te zijn om in overleg te treden over een mogelijke verlaging van de alimentatie, maar heeft daarvoor wel de financiële gegevens van de man nodig.

De vordering van de man wordt afgewezen, terwijl de vrouw in reconventie wordt toegewezen in haar verzoek om wijziging van de tenaamstelling van de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.F.L. Geerdes op 5 augustus 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/479720 / KG ZA 15-728
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P. van den Berg te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. I.M. Bolier te Spijkenisse, gemeente Nissewaard.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de eis in reconventie
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling de dato 29 juli 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. De rechtbank Amsterdam heeft op 1 mei 2013 op gezamenlijk verzoek van partijen de echtscheiding uitgesproken en daarbij het door partijen gezamenlijk opgestelde echtscheidingsconvenant, inclusief ouderschapsplan, bekrachtigd.
2.2.
In het ouderschapsplan heeft de man zich jegens de vrouw verplicht tot betaling van een kinderalimentatie van € 415,- per maand voor het - uit het huwelijk der partijen op [geboorteplaats] geboren - kind [persoon1] (hierna: het kind). Het kind heeft hoofdverblijf bij de vrouw.
2.3.
De man heeft de hem opgelegde kinderalimentatie recentelijk niet volledig voldaan. De man heeft een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot verlaging van de hem opgelegde kinderalimentatie. Stand van zaken in die procedure is dat de vrouw een verweerschrift moet gaan indienen.
2.4.
De vrouw heeft het LBIO ingeschakeld om betaling door de man van de door de rechtbank opgelegde kinderalimentatie af te dwingen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 mei 2013 voor zover de man daarin is veroordeeld tot betaling van de kinderalimentatie, op straffe van verbeurte van dwangsom.
De man stelt daartoe het volgende.
3.2.
Per 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn vervallen:
-aan de zijde van de alimentatiegerechtigde: de regelingen inzake de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand en de fiscale alleenstaande ouderkorting,
-aan de zijde van de alimentatieplichtige: het fiscale voordeel bij betaling van kinderalimentatie.
Vanaf deze datum heeft een alleenstaande ouders recht op het kindgebonden budget en op een alleenstaande ouderkop. De man neemt aan dat de vrouw uit hoofde van deze twee regelingen een bedrag ontvangt van € 371,- per maand. Dit behoort volgens de man in mindering te strekken op de kinderalimentatie van € 415,- per maand. De man heeft de vrouw aangeboden om nog wel € 120,- per maand blijven betalen maar de vrouw heeft daarmee niet ingestemd. De vrouw heeft het LBIO ingeschakeld om de kinderalimentatie te incasseren. In verband met het restitutierisico heeft de man aan het LBIO voorgesteld om het verschil over te maken op een derdenrekening maar de vrouw weigert dit.
3.3.
De vrouw voert verweer. In reconventie vordert de vrouw, samengevat, veroordeling van de man om medewerking te verlenen aan het wijzigen van de tenaamstelling van de aanvrager van de kinderbijslag en het kindgebonden budget, in die zin dat de vrouw in plaats van de man voortaan als aanvrager hiervan geregistreerd zal staan. Daartoe voert de vrouw aan dat de belastingdienst haar aanvraag voor het kindgebonden budget 2015 heeft afgewezen omdat zij niet de aanvrager is van de kinderbijslag. Dit komt omdat het de man is geweest die destijds de kinderbijslag heeft aangevraagd, zij het onder opgave van het bankrekeningnummer van de vrouw. Tevens is het de vrouw gebleken dat het kindgebonden budget voor het kind sinds 1 mei 2015 op de bankrekening van de huidige partner van de man wordt gestort. Dit is ten onrechte, nu het kind hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Aldus komt aan de vrouw en niet de (partner van de) man het recht toe om de kinderbijslag en het kindgebonden te ontvangen.
3.4.
Op de (verdere) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
De man heeft ter zitting gesteld dat het LBIO naar verwachting binnen circa twee weken executoriaal derdenbeslag zal gaan leggen op het loon van de man. De vrouw heeft desgevraagd erkend dat zulks goed mogelijk is. De man heeft daarmee een voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering.
4.3.
De man heeft ter zitting verklaard dat het voor hem geen financiële problemen oplevert om de hem opgelegde kinderalimentatie te blijven voldoen in afwachting van een beslissing van de rechter in de bodemprocedure waarin de man verzoekt om verlaging van de kinderalimentatie. Partijen hebben desgevraagd ter zitting medegedeeld dat deze beslissing in beginsel omstreeks oktober/november 2015 valt te verwachten, hetgeen binnen afzienbare tijd is. Een en ander maakt het financiële belang van de man bij de treffen voorziening van minder gewicht.
4.4.
De man gaat er van uit dat hij in een bodemprocedure zeker in het gelijk zal worden gesteld. Naar voorlopig oordeel kan daar echter niet zonder meer van worden uitgegaan. Er bestaan divergerende opvattingen in jurisprudentie en literatuur over de vraag of de “alleenstaande ouder kop” in mindering strekt op de behoefte van het kind en daardoor op de te betalen kinderalimentatie. Als de zaak zo evident zou zijn als de man voorstelt dan valt niet in te zien waarom het gerechtshof Den Haag zich dan toch genoodzaakt heeft gezien hieromtrent prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad (gerechtshof Den Haag 3 juni 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1288).
4.5.
Daarbij komt dat, indien de man in de bodemprocedure wel in het gelijk mocht worden gesteld, daarmee niet zonder meer is gezegd dat hij in afwachting van deze uitspraak ook nu al niet meer zou behoeven te betalen. Het is bepaald niet zeker dat aan de te nemen beslissing in de bodemprocedure terugwerkende kracht zal worden verleend. De rechter die voornemens is een wijziging van de alimentatieverplichting in te laten gaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, moet immers behoedzaam gebruikmaken van die bevoegdheid, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde (vgl. HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001). Het voert hier te ver om een voorziening in kort geding te treffen op de grondslag dat de bodemrechter dan eerder genegen zou kunnen zijn om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht te verlagen.
4.6.
Voorts is van belang dat de vrouw ter zitting -onweersproken- heeft verklaard dat zij bereid is om in onderling overleg te bezien of de kinderalimentatie verlaagd kan worden, dat zij daarvoor dan echter wel de financiële gegevens van de man (omtrent bijvoorbeeld zijn huidig inkomen en zijn eventuele schulden) nodig heeft, maar dat de man tot op heden geweigerd heeft deze informatie te verstrekken. Het komt redelijk voor dat de vrouw eerst een eigen alimentatieberekening wil maken voordat zij eventueel tegemoet komt aan de man. Alimentatie wordt immers bepaald naar rato van beider draagkracht en de draagkracht van de man kan inmiddels toegenomen zijn.
4.7.
De vordering zal mitsdien worden afgewezen. De proceskosten tussen partijen (ex- echtelieden) zullen worden gecompenseerd.
in reconventie
4.8.
Ter zitting bleek dat de man instemt met de onderhavige vordering van de vrouw. Er zal derhalve dienovereenkomstig worden beslist. De proceskosten in reconventie zullen eveneens worden gecompenseerd, om dezelfde reden als in conventie.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
in reconventie
5.2.
veroordeelt de man om binnen twee weken na de datum van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het wijzigen van de tenaamstelling van de aanvrager van de kinderbijslag en het Kindgebonden Budget, in die zin dat de vrouw in plaats van de man voortaan als aanvrager van de kinderbijslag en het Kindgebonden Budget geregistreerd zal staan,
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en reconventie
5.4.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2015. [1]

Voetnoten

1.2517/676