Periode tot 1 januari 2015
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de in het geding gebrachte brief van 23 augustus 2005 blijkt dat de kosten van de minderjarigen destijds (in 2005), uitgaande van 12 kinderbijslagpunten en een netto gezinsinkomen van afgerond € 2.500,- per maand, aan de hand van de tabel zijn becijferd op € 300,- per maand per kind, exclusief de kosten van kinderopvang. De eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang bedroeg destijds circa € 170,- per maand voor beide kinderen, zodat de totale kosten van de kinderen op € 385,- per maand per kind kwamen. Uitgaande van de “basisbehoefte” van € 300,- per maand per kind, welk bedrag geïndexeerd naar 2014 € 351,09 per maand per kind bedraagt, en tevens in aanmerking nemende dat de kosten van kinderopvang voor [kind 1] in 2014 niet meer worden gemaakt en voor [kind 2] nog slechts kosten van buitenschoolse opvang worden gemaakt, zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de behoefte van de minderjarigen in 2014 kan worden gesteld op € 380,- per maand per kind. Het hof zal zich hierbij aansluiten en daarvan uitgaan. Hierop wordt het kindgebonden budget in mindering gebracht, zodat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen voor 2014 (€ 380 - € 74,- =) € 306,- per maand per kind bedraagt.
7. De man voert aan dat de rechtbank over de periode 3 maart 2014 tot 1 juli 2014 ten onrechte rekening heeft gehouden met de [werk-toelage] die hij ontving in verband met zijn uitzending. De toelage is immers deels bestemd voor de extra onkosten aldaar en verder voor de extra werkdruk en is zo uitzonderlijk en beperkt in tijd dat deze niet in de draagkracht dient te worden begrepen. Zijn draagkracht is over de periode 3 maart 2014 tot 1 juli 2014 gelijk aan die in de periode na 1 juli 2014, te weten een netto besteedbaar inkomen van € 2.382,- per maand en een draagkracht van € 565,- per maand. In ieder geval dient geen rekening te worden gehouden met de onbelaste toelage nu deze is bedoeld voor daadwerkelijk gemaakte onkosten aldaar. De man is aldus primair van mening dat zijn draagkracht dient te worden berekend op basis van zijn reguliere inkomen en subsidiair dat de netto onkostenvergoeding buiten beschouwing moet worden gelaten.
8. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het totale inkomen van de man als uitgangspunt dient te worden genomen, derhalve inclusief de (belaste) [werk-toelage] en de onbelaste onkostenvergoeding. De vrouw bestrijdt dat er extra onkosten door de man zijn gemaakt, nu daarvan geen stukken zijn overgelegd. De onbelaste vergoeding dient volgens haar als verkapt inkomen te worden aangemerkt.
9. Het hof neemt voor de berekening van de draagkracht van de man zijn jaaropgave over 2014 tot uitgangspunt. Hierin is ook de (belaste) [werk-toelage] begrepen. Het hof ziet geen aanleiding de (onbelaste) onkostenvergoeding bij het jaarinkomen op te tellen, nu deze vergoedingen in de regel worden verstrekt ter bestrijding van reële en feitelijk gemaakte onkosten. Dit volgt ook uit de door de man overgelegde algemene Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat de man geen stukken en/of bonnetjes in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat hij in de periode van uitzending kosten heeft gemaakt voor bewassing, (tele)communicatie, ontspanning, recuperatie en overige kosten. Uitgaande van het op de jaaropgave vermelde fiscale jaarinkomen 2014 van € 52.064,-, en rekening houdende met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent het hof het netto besteedbare inkomen van de man in 2014 op € 2.868,-. Dit brengt mee dat de draagkracht 70% [2.868 – (0,3 x 2.868 + 860)] = € 803,- bedraagt, nog te verhogen met het fiscaal voordeel van € 75,- per maand, namelijk € 40,- voor [kind 1] en € 35,- voor [kind 2], derhalve in totaal € 878,- per maand.
10. Het hof neemt, evenals bij de man, ook voor de berekening van de draagkracht van de vrouw haar jaaropgave over 2014 als uitgangspunt. Uitgaande van een fiscaal jaarloon van € 15.088,- en rekening houdende met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, berekent het hof het netto besteedbare inkomen van de vrouw op € 1.257,- per maand. Gelet hierop zal het hof uitgaan van een minimum draagkracht aan de zijde van de vrouw van € 25,- per maand per kind, derhalve van in totaal € 50,- per maand.
Verdeling kosten over beide ouders
11. De draagkracht van beide ouders tezamen is voldoende om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien. De verdeling van de kosten over beide ouders berekent het hof door ieders draagkracht te delen door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, of wel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 878/928 x 612 = € 579,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 50/928 x 612 =
€ 33,-
samen € 612,-
12. Van de totale behoefte van de minderjarigen komt een gedeelte van € 579,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 33,- per maand voor rekening van de vrouw. Op voornoemd bedrag van € 579,- brengt het hof de zorgkorting in mindering. De man voert aan dat de bij de zorgregeling passende zorgkorting 35% bedraagt. De vrouw stelt daarentegen dat rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van maximaal 15%.
13. Niet in geschil is dat de minderjarigen, voor wat betreft [kind 1] tot het moment waarop hij bij de man is gaan wonen, bij de man verblijven de ene week van zaterdag 17 uur tot zondag 19 uur en de andere week van vrijdag 17 uur tot zondag 19 uur, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen. Gelet op deze zorgregeling zal het hof een zorgkorting van 25% van € 306,-, is € 76,50 per kind in aanmerking nemen. Het hof ziet geen aanleiding om voor de periode van de uitzending van de man toepassing van de zorgkorting achterwege te laten, nu voldoende aannemelijk is geworden dat de zorgregeling ook tijdens die periode door is blijven lopen met de partner van de man. De door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage bedraagt mitsdien (€ 579,- – € 153,- =) € 426,- per maand, ofwel € 213,- per maand per kind.
14. De man heeft verzocht de door hem verzochte kinderbijdrage vast te stellen per 1 april 2014, namelijk de datum van zijn zelfstandig verzoek in eerste aanleg. De vrouw heeft in haar inleidende verzoek om vaststelling van een hogere kinderbijdrage met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift bepleit, te weten 3 maart 2014.
15. Het hof zal de datum van indiening van het zelfstandig verzoek van de man als ingangsdatum hanteren, te weten 1 april 2014, nu de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie.
Periode vanaf 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014
16. De man heeft aangevoerd dat de bijdrage voor [kind 1] op 1 augustus 2014 op nihil dient te worden gesteld, aangezien [kind 1] sinds augustus 2014 zijn hoofdverblijf bij de man heeft. De vrouw heeft aangevoerd dat [kind 1] tot 1 september 2014 bij haar ingeschreven heeft gestaan.
17. Het hof overweegt als volgt. In de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 november 2014 is onder het kopje “beoordeling” opgenomen dat niet tussen partijen in geschil is dat [kind 1] sinds augustus 2014 zijn hoofdverblijf bij de man heeft. Volgens de vrouw had hier moeten staan dat [kind 1] in augustus feitelijk zijn verblijfplaats bij de man had. Nu de vrouw aldus erkent dat [kind 1] feitelijk vanaf augustus bij de man verblijft, zal het hof per 1 augustus 2014 met de wijziging van het verblijf van [kind 1] rekening houden.
18. Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat het hof de kinderbijdrage voor [kind 1] met ingang van 1 augustus 2014 op nihil zal bepalen. Dit brengt tevens mee dat de draagkracht van de man wijzigt in verband met het vervallen van het fiscaal voordeel ad € 40,- per maand, dat was gemoeid met de bijdrage voor [kind 1]. De verdeling van de kosten van [kind 2] over beide ouders luidt dan als volgt, waarbij het hof ieders draagkracht deelt door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, ofwel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 838/863x 306 = € 297,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 25/863 x 306 =
€ 9,-
samen € 306,-
Nu de behoefte van [kind 2] € 306,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 76,- per maand. Voornoemde bijdrage van € 297,- wordt verminderd met dit bedrag, zodat het hof een door de man met ingang van 1 augustus 2014 verschuldigde kinderbijdrage ten behoeve van [kind 2] zal vaststellen van € 221,- per maand.
19. Uit dit alles volgt dat de man aan de vrouw vanaf 1 april 2014 tot 1 augustus 2014 een kinderalimentatie verschuldigd is van € 213,- per maand per kind en vanaf 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014 voor [kind 1] nihil en voor [kind 2] € 221,- per maand, zodat de bestreden beschikking zal worden vernietigd.
20. De man heeft terugbetaling gevorderd van hetgeen hij te veel heeft betaald. Hierbij heeft te gelden dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, zal moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. (Zie HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:232). De man heeft onder protest de hogere kinderbijdrage die bij de bestreden beschikking is vastgesteld aan de vrouw betaald. De vrouw heeft aangevoerd dat zij niet alles meer op de bank heeft staan en voordien geld heeft moeten lenen om in de kosten van de minderjarigen te kunnen voorzien.
21. De vrouw heeft de door de rechtbank genoemde bedragen geïncasseerd ondanks het door de man ingestelde hoger beroep, terwijl de man heeft toegezegd aan zijn oorspronkelijke verplichting te zullen blijven voldoen. Van de vrouw kan gelet daarop naar het oordeel van het hof in redelijkheid worden verlangd dat zij van hetgeen zij over de periode van 3 maart 2014 tot 1 januari 2015 teveel heeft ontvangen - welk bedrag het hof becijfert op ca. € 1.700,- - aan de man terugbetaalt een bedrag groot € 1.000,-.
Kinderbijdrage ten behoeve van [kind 2] met ingang van 1 januari 2015
22. De man verzoekt het hof de kinderalimentatie voor [kind 2] ook met ingang van 1 januari 2015 vast te stellen. Partijen communiceren niet meer met elkaar, zodat de man niet verwacht dat zij er onderling uitkomen. De man heeft ter zitting gesteld dat de behoefte van [kind 2] met ingang van 1 januari 2015 is te stellen op € 380,- minus het kindgebonden budget van (afgerond) € 340,-, conform de voorschotbeschikking, derhalve € 40,- per maand. Daarbij heeft hij zich nader op het standpunt gesteld dat het kindgebonden budget € 340,- bedraagt en niet € 354,- zoals hij eerder in de schriftelijke stukken heeft betoogd. De man heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat indien van de aanbeveling van de expertgroep alimentatienormen wordt afgeweken, de alleenstaande ouderkop als inkomen aan de zijde van de vrouw moet worden meegenomen.
23. De vrouw voert aan dat de behoefte niet verminderd moet worden met de zogenoemde alleenstaande ouderkop, omdat dat in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Subsidiair betoogt zij dat de behoefte alleen verminderd moet worden met de alleenstaande ouderkop indien en voor zover die hoger is dan het totaalbedrag dat de vrouw voorheen ontving uit hoofde van de tot 1 januari 2015 geldende elf kindregelingen, waaronder de alleenstaande ouderkorting.
24. De stellingen van partijen leiden tot de volgende door het hof berekende vast te stellen bedragen aan kinderalimentatie.
Primaire stelling man: kindgebonden budget, inclusief alleenstaande ouderkop, in mindering op behoefte
25. De primaire stelling van de man, in overeenstemming met de aanbeveling zoals neergelegd in het rapport van de expertgroep alimentatienormen, leidt ertoe dat het totale kindgebonden budget in mindering wordt gebracht op de behoefte van de minderjarige.
Uitgaande van een behoefte van de minderjarige (geïndexeerd naar 2015) van € 383,- per maand te verminderen met het totale bedrag aan kindgebonden budget dat volgens de voorschotbeschikking toeslagen voor het jaar 2015 (€ 4.082,- : 12 =) € 340,- per maand bedraagt, resteert een eigen aandeel van de ouders in de kosten van [kind 2] van € 43,- per maand.
26. Vervolgens moet het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige worden verdeeld over de ouders naar rato van hun draagkracht.
27. Het hof houdt rekening met een bruto-jaarinkomen van de man van € 42.225,-, uitgaande van een vaste bezoldiging per maand van € 2.767,33, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, een eindejaarsuitkering en een maandelijkse bijdrage VEB in PG van € 257,36. Verder houdt het hof rekening met de volgende maandelijkse premies, te weten premie OP/NP van € 117,45, premie VUT equivalent van € 48,07 en premie AOP-BW van € 1,73. Hierbij is het hof uitgegaan van de salarisspecificaties over januari en februari 2015.
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het netto besteedbaar inkomen bedraagt aldus € 2.307,- per maand. De draagkracht bedraagt derhalve 70% [2.307 – (0,3 x 2.307 + 875)] = € 518,-.
28. Het hof houdt rekening met een jaarinkomen van de vrouw van € 18.330,-, uitgaande van een brutosalaris van € 1.469,42 per maand, te vermeerderen met vakantiegeld van 8%. Het hof is hierbij uitgegaan van de overgelegde salarisspecificaties over januari, februari en maart 2015. Verder houdt het hof rekening met de premie OP/NP van € 53,11 per maand en een premie WGA van € 6,16 per maand. Het netto besteedbaar inkomen berekent het hof, rekening houdende met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, op € 1.451,- per maand. De draagkracht bedraagt aldus 70% [1.451 – (0,3 x 1.451 + 825)] = € 133,-.
Verdeling kosten over beide ouders
29. De verdeling van de kosten over beide ouders berekent het hof door ieders draagkracht te delen door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, of wel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 518/651 x 43 = € 34,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 133/651 x 43 =
€ 9,-
samen € 43,-
Het eigen aandeel van de man wordt verminderd met de zorgkorting van 25% van € 43,- = € 11,, zodat een door de man te betalen kinderalimentatie resteert van € 23,- per maand.
Subsidiaire stelling man: alleenstaande ouderkop is inkomen aan de zijde van de vrouw
30. De draagkracht van de man bedraagt zoals hiervoor berekend € 518,- per maand. Indien de alleenstaande ouderkop ten bedrage van € 254,- per maand in de draagkracht wordt betrokken, wordt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 1.451,- verhoogd met € 254,- per maand, zodat het € 1.705,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan 70% [1.705 – (0,3 x 1.705 + 875)] = € 223,-.
De behoefte van [kind 2] bedraagt dan € 383,- minus alleen het overige deel van het kindgebonden budget (340 - 254 = 86) is € 297,-.
De verdeling van de kosten over beide ouders bedraagt alsdan:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 518/741 x 297 = € 208,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 223/741 x 297 =
€ 89,-
samen € 297,-
Rekening houdende met een zorgkorting van 25% van € 297,- = € 74,-, bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie € 134,- per maand.