In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2010. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin het voorschot kinderopvangtoeslag was gewijzigd van € 8.931 naar € 0. Eiseres stelde dat zij de eigen bijdrage voor de kinderopvang had voldaan en dat zij recht had op de toeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst onvoldoende gegevens had ontvangen om het recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen. Eiseres had bankafschriften en stukken van de kinderopvanginstelling overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet op nihil mocht stellen, omdat eiseres had aangetoond dat zij de kosten voor de kinderopvang tijdig had voldaan. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat als een ouder kan aantonen dat hij een deel van de kosten heeft voldaan, dit niet betekent dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. De rechtbank concludeerde dat de kinderopvangtoeslag niet op nihil mocht worden gesteld en verklaarde het beroep van eiseres gegrond.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en bepaalde dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.225,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.