In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar en verhuurder van panden in Dordrecht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht. Eiser had een groot aantal beroepen ingesteld tegen besluiten van de gemeente, waarbij zijn bezwaren tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk waren verklaard. De gemeente had zich beroepen op een eerder vonnis van de voorzieningenrechter, waarin eiser was verboden om zich meer dan tien keer per maand met correspondentie tot de gemeente te richten. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onterecht had gehandeld door de bezwaren van eiser niet in behandeling te nemen op basis van dit verbod. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter een eigen afweging maakt over de ontvankelijkheid van beroepen en dat de gemeente niet zomaar kan besluiten om klachten buiten behandeling te stellen zonder een individuele toets. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht en dat de bestreden besluiten van de gemeente niet in stand konden blijven. De beroepen van eiser werden gegrond verklaard, en de rechtbank bepaalde dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven, maar dat de gemeente het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om klachten en bezwaarschriften zorgvuldig te behandelen en de rechten van burgers te respecteren.