ECLI:NL:RBROT:2014:9897

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
14/2042 14/2043 14/2045 14/2046 14/2047 14/2049 14/2050
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaren door de gemeente Dordrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar en verhuurder van panden in Dordrecht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht. Eiser had een groot aantal beroepen ingesteld tegen besluiten van de gemeente, waarbij zijn bezwaren tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk waren verklaard. De gemeente had zich beroepen op een eerder vonnis van de voorzieningenrechter, waarin eiser was verboden om zich meer dan tien keer per maand met correspondentie tot de gemeente te richten. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onterecht had gehandeld door de bezwaren van eiser niet in behandeling te nemen op basis van dit verbod. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter een eigen afweging maakt over de ontvankelijkheid van beroepen en dat de gemeente niet zomaar kan besluiten om klachten buiten behandeling te stellen zonder een individuele toets. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht en dat de bestreden besluiten van de gemeente niet in stand konden blijven. De beroepen van eiser werden gegrond verklaard, en de rechtbank bepaalde dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven, maar dat de gemeente het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om klachten en bezwaarschriften zorgvuldig te behandelen en de rechten van burgers te respecteren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 14/2042, ROT 14/2043, ROT 14/2045, ROT 14/2046,
ROT 14/2047, ROT 14/2049 en ROT 14/2050

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 december 2014 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. G. Boukich en mr. K. Baoutou.

Procesverloop

Bij besluiten van 11 maart 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 30 januari 2014 (de primaire besluiten) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij brieven van 10 januari 2014 heeft eiser bij verweerder klachten ingediend ten aanzien van:
  • de toepassing van regelgeving met betrekking tot de verleende onttrekkingsvergunning voor de woning [adres 1] (ROT 14/2042);
  • de toepassing van regelgeving met betrekking tot de verleende splitsingsvergunning voor het pand [adres 2] (ROT 14/2043);
  • de toepassing van regelgeving met betrekking tot de verleende splitsingsvergunning voor het pand [adres 3] (ROT 14/2045);
  • de toepassing van regelgeving met betrekking tot de verleende splitsingsvergunning voor het pand [adres 4] (ROT 14/2046);
  • de toepassing van regelgeving met betrekking tot de verleende onttrekkingsvergunning voor de woning[adres 5] (ROT 14/2047);
  • de toepassing van regelgeving met betrekking tot de verleende onttrekkingsvergunning voor de woning [adres 6] (ROT 14/2049); en
  • de toepassing van regelgeving met betrekking tot de verleende onttrekkingsvergunning voor de Woning [adres 7] (ROT 14/2050).
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de klachten buiten behandeling gesteld. Daartoe is overwogen dat de voorzieningenrechter bij vonnis van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905, (het vonnis) eiser heeft verboden om zich meer dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten. Bij brief van 12 juli 2013 is eiser meegedeeld dat alle brieven boven de tien niet in behandeling worden genomen, Het maximum aantal van tien brieven voor deze maand is bereikt, aldus verweerder.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat op grond van het vonnis eiser is verboden om zich meer dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten. Bij brief van 12 juli 2013 is eiser meegedeeld dat alle brieven boven de tien niet in behandeling worden genomen. Het maximum aantal van tien brieven voor deze maand is bereikt. Omdat de bezwaarschriften vallen onder bovenstaand verbod, worden deze op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet in behandeling genomen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van het vonnis.
4. Eiser stelt zich in beroep - samengevat en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het vonnis. Verder stelt eiser dat de correspondentie zijn belangen dient en verweerder verplicht is deze te beantwoorden. Het vonnis bepaalt dat aan eiser een dwangsom kan worden opgelegd en niet dat zijn brieven niet meer in behandeling hoeven te worden genomen. Daarnaast stelt eiser dat verweerder ook niet inzichtelijk heeft gemaakt welke brieven behoren tot de eerste tien die wel in behandeling zijn genomen. Volgens eiser maakt verweerder misbruik van zijn positie als overheid omdat de Awb voorschrijft dat eisers aanvragen en brieven behandeld horen te worden. De Awb kent geen bepaling op grond waarvan verweerder kan besluiten om zijn correspondentie niet te behandelen. Verweerder heeft ten onrechte niet inhoudelijk gereageerd op eisers bezwaarschriften terwijl ook ten onrechte is nagelaten om hem te horen.
5. Op grond van artikel 9:1, eerste lid, van de Awb heeft een ieder het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.
In artikel 9:2 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan zorgdraagt voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over zijn gedragingen en over gedragingen van bestuursorganen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Op grond van artikel 9:3 van de Awb kan tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan geen beroep worden ingesteld.
Artikel 9:8 van de Awb luidt als volgt:
“Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft op een gedraging:
a. waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van de artikelen 9:4 en volgende is behandeld;
b. die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden;
c. waartegen door de klager bezwaar gemaakt had kunnen worden,
d. waartegen door de klager beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of beroep kon worden ingesteld;
e. die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een bestuursrechter onderworpen is, dan wel onderworpen is geweest of,
f. zolang terzake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.
2. Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is.
3. Van het niet in behandeling nemen van de klacht wordt de klager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk in kennis gesteld. Artikel 9:12, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.”
6.1
Verweerder heeft de rechtbank verzocht uit te spreken dat eiser in alle thans aanhangige beroepszaken niet-ontvankelijk wordt verklaard in beroep wegens misbruik
van recht.
Zoals reeds in eerdere uitspraken (zie bijv. de uitspraak van deze rechtbank van
19 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9854) is overwogen gaat de bestuursrechter slechts over tot het rechterlijk oordeel dat sprake is van misbruik van recht in het uitzonderlijke geval waarin een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moet zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos is. De aard van de verhouding tussen overheid en burger brengt mee dat niet snel mag worden aangenomen dat sprake is van misbruik van recht. De positie van de overheid is immers een bijzondere. Een burger moet de nodige ruimte worden geboden om tegen besluiten van de overheid op te komen. Een bevoegdheid door een burger kan echter worden misbruikt, onder meer door haar uit te oefenen met geen ander doel dan het overheidsorgaan te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval de burger, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
6.2
De rechtbank ziet in de onderhavige zaken geen grond om op basis van de veelheid aan beroepsprocedures in samenhang tot eisers uitlatingen in de media de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht. Verweerder heeft de aanpak met betrekking tot eisers brieven, verzoeken, aanvragen, klachten en bezwaarschriften gebaseerd op het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905 (het vonnis).
Dit vonnis is door het gerechtshof te Den Haag bekrachtigd bij arrest van 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:75 (het arrest). Het vonnis en het arrest bepalen - kort gezegd - dat eiser een dwangsom is verschuldigd ingeval hij zich vaker dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht richt, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dit behoudens uitzonderingsgevallen. De bestuursrechter maakt echter een eigen afweging of, en zo ja, wanneer er bij welk soort zaken een individuele toets van de beroepen aangewezen is. Verweerder heeft een beroep gedaan op de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3558, en van deze rechtbank van 12 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10241. Door de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is op 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4135) uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2013. De beoordeling in die zaken leidt de rechtbank evenwel niet tot de conclusie dat in de nu voorliggende zaken sprake is van misbruik van recht. In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, de eerdere uitspraak van deze rechtbank, en de recente uitspraak van de Afdeling is geconcludeerd dat de handelwijze van de gemachtigde in de daar voorliggende zaken niet gericht was op het verkrijgen van informatie maar op het incasseren van dwangsommen. De specifieke omstandigheden in die gevallen, die de rechtbank en de Afdeling ertoe hebben gebracht in die zaken misbruik van recht aan te nemen, zijn niet één op één vergelijkbaar met de zaken van eiser die nu voorliggen.
6.3
Ter zitting heeft verweerder zijn werkwijze met betrekking tot eisers brieven uiteengezet. Verweerder heeft daarmee echter niet duidelijk gemaakt op welk moment in verweerders werkwijze er een individuele toets plaatsvindt in gevallen waarin verweerder zich op het standpunt stelt dat een brief is ingekomen na de tiende door verweerder in één maand ontvangen brief. Verweerder heeft toegelicht dat indien en voorzover verweerder de elfde en verdere brieven registreert, automatisch een besluit tot buitenbehandelingstelling van een dergelijke brief op grond van artikel 4:5 van de Awb wordt gegenereerd. De rechtbank maakt daaruit op dat dan in de besluitvormingsprocedure dus geen individuele toets plaatsvindt of de betreffende brief valt onder de op grond van het vonnis toegestane uitzonderingen. Dit geldt evenzeer voor beslissingen op bezwaar die met een automatisch gegenereerd besluit met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zijn verklaard. Dat verweerder niet voorafgaand aan de automatisch gegenereerde besluiten toetst of de betreffende brief valt onder de uitzonderingen zoals deze zijn geformuleerd in het vonnis en bevestigd in het arrest, valt af te leiden uit het gegeven dat verweerder in diverse bij de ter zitting van 10 oktober 2014 behandelde procedures is teruggekomen op het automatisch gegenereerde primaire besluit dan wel de beslissing op eisers bezwaar met als reden dat bij nader inzien eisers brief dan wel bezwaarschrift toch een inhoudelijke behandeling diende te krijgen (en heeft gekregen).
6.4
Belangrijker nog in dit verband acht de rechtbank dat verweerder met zijn handelwijze miskent dat in het vonnis en arrest niet is bepaald dat de door eiser ingediende brieven, aanvragen, verzoeken en/of bezwaarschriften niet door verweerder in behandeling behoeven te worden genomen indien zij het aantal van tien per maand te boven gaan. Er is (slechts) bepaald dat eiser een dwangsom verbeurt voor elke brief die dit maximum te boven gaat én de betreffende brief niet te scharen valt onder de expliciet genoemde uitzonderingen op dat verbod. De rechtbank wijst in dit verband ook naar r.o. 2.3 van het arrest waarin expliciet is overwogen dat de gemeente in het kort geding niet vordert dat ingediende verzoeken niet worden behandeld, maar dat aan het indienen zelf beperkingen worden gesteld omdat dit resultaat op grond van de Awb niet kan worden bewerkstelligd.
De door verweerder thans in een groot aantal zaken gekozen weg van artikel 4:5 en/of 6:6 van de Awb, waar hij gelet op de ter zitting gegeven toelichting kennelijk bedoeld heeft eisers verzoek onderscheidenlijk bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht en derhalve van overtreding van artikel 3:13 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is onjuist omdat de artikelen 4:5 en 6:6 van de Awb niet voor dergelijke gevallen zijn bedoeld.
6.5
Mede op grond van het vorenstaande zal de rechtbank per zaak beoordelen of sprake is van misbruik van (proces)recht.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot de onderhavige beroepen geen sprake van misbruik van recht. Eiser heeft een geschil met verweerder over - samengevat - de wijze waarop eiser zijn panden gebruikt voor kamerverhuur in samenhang met de wijze waarop verweerder hiertegen optreedt. Eiser stelt zich dienaangaande ook steeds op het standpunt dat verweerder hem anders behandelt dan andere inwoners van de gemeente Dordrecht. De onderhavige klachten zien alle op aan derden verleende onttrekkings- en splitsingsvergunningen. Eiser meent bij dergelijke vergunningaanvragen anders te worden behandeld ten aanzien van de regelgeving met betrekking tot parkeerplaatsen en de quotering op grond van de Huisvestingsverordening. Ongeacht de juistheid van de klacht is de rechtbank van oordeel dat eisers klachten over mogelijke ongelijke behandeling bij vergunningaanvragen vallen onder de behartiging van zijn zakelijke belangen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder door met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de klachten van eiser buiten behandeling te stellen en op grond van artikel 6:6 van de Awb eisers bezwaarschriften niet-ontvankelijk te verklaren, onjuiste toepassing heeft gegeven aan deze artikelen. Deze artikelen kunnen uitsluitend worden toegepast indien en voorzover sprake is van het niet voldoen aan formele vereisten die de Awb stelt. Daarnaast kunnen bedoelde artikelen uitsluitend worden toegepast indien de indiener de gelegenheid is geboden een aanwezig gebrek in de formele vereisten te herstellen. Gesteld noch gebleken is dat met betrekking tot eisers klachten en bezwaarschriften sprake is van formele gebreken. De primaire en bestreden besluiten ontberen dus een juiste grondslag als gevolg waarvan de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven. De beroepen zijn dus gegrond.
9. In de onderhavige zaken ziet de rechtbank aanleiding om de rechtgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten. Daartoe wordt overwogen dat op grond van boek 9 van de Awb geen bezwaar openstaat tegen de afhandeling van een klacht, ongeacht de wijze waarop deze klacht is afgehandeld. De bezwaren van eiser zijn dus om die reden niet-ontvankelijk.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van in totaal € 1.155,00
(zeven maal € 165,00) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.