ECLI:NL:RBROT:2014:9889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
ROT 14/614 ROT 14/1446 ROT 14/1448 ROT 14/3534
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens misbruik van procesrecht door eiser tegen besluiten gemeente Dordrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 december 2014 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een groot aantal beroepen van eiser, die eigenaar en verhuurder is van panden in Dordrecht. Eiser had honderden bezwaarschriften, handhavingverzoeken en beroepsprocedures tegen de gemeente Dordrecht aanhangig gemaakt. De gemeente verzocht de rechtbank om deze beroepen niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van procesrecht. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter een eigen afweging maakt over de ontvankelijkheid van beroepen en dat de gemeente niet zomaar de aanvragen van eiser buiten behandeling kan stellen op basis van een eerder vonnis dat eiser verbood om zich meer dan tien keer per maand tot de gemeente te richten. De rechtbank concludeerde dat de door de gemeente gekozen weg van artikel 4:5 en/of 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht onjuist was, omdat deze artikelen niet voor dergelijke gevallen zijn bedoeld.

De rechtbank oordeelde dat eiser in eerdere procedures al had moeten begrijpen dat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt bij de primaire besluiten waartegen hij bezwaar had gemaakt. Eiser had in zijn bezwaarschriften niet aangegeven dat hij belanghebbende was, wat de rechtbank deed concluderen dat hij tegen beter weten in rechtsmiddelen had aangewend. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser niet-ontvankelijk wegens misbruik van procesrecht, en wees het verzoek van de gemeente om eiser te veroordelen in de proceskosten af, omdat eiser al in andere procedures was veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de ontvankelijkheid van beroepen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen van vermeend misbruik van procesrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 14/614, ROT 14/1446, ROT 14/1448 en ROT 14/3534

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 december 2014 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. G. Boukich en mr. K. Baoutou.

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2014 (bestreden besluit1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een op 19 december 2013 aan een derde verleende omgevingsvergunning (primair besluit 1) niet-ontvankelijk verklaard (ROT 14/614).
Bij besluit van 30 januari 2014 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een op 24 december 2013 van rechtswege aan een derde verleende omgevingsvergunning (primair besluit 2) niet-ontvankelijk verklaard (ROT 14/1446).
Bij besluit van 17 februari 2014 (bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een op 17 januari 2014 aan een derde verleende splitsingsvergunning (primair besluit 3) niet-ontvankelijk verklaard (ROT 14/1448).
Bij besluit van 5 mei 2014 (bestreden besluit 4) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een op 23 mei 2014 aan een derde verleende splitsingsvergunning (primair besluit 4) niet-ontvankelijk verklaard (ROT 14/3534).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Bij primair besluit 1 heeft verweerder aan [belanghebbende 1] te [woonplaats belanghebbende 1] een omgevingsvergunning verleend voor het pand [adres pand belanghebbende 1].
1.2
Bij primair besluit 2 heeft verweerde de aan [belanghebbende 2]van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het pand [adres pand belanghebbende 2] op schrift gesteld en aan de vergunning voorwaarden verbonden.
1.3
Bij primair besluit 3 heeft verweerder aan [belanghebbende 3] een splitsingsvergunning verleend voor de woning [adres belanghebbende 3].
1.4
Bij primair besluit 4 heeft verweerder aan [belanghebbende 4] te [vestigingsplaats belanghebbende 4] een splitsingsvergunning verleend voor de woning gelegen aan de [adres woning belanghebbende 4].
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de voorzieningenrechter eiser bij vonnis van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905, heeft verboden om zich meer dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten. Bij brief van 12 juli 2013 is eiser meegedeeld dat alle brieven boven de tien niet in behandeling worden genomen. Het maximum aantal van tien brieven voor deze maand is bereikt, aldus verweerder. Omdat het bezwaarschrift valt onder bovenstaand verbod, wordt deze op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het vonnis.
3. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten alle tijde verplicht is om eisers bezwaarschriften inhoudelijk te behandelen, eiser te horen op zijn bezwaren, en dat de bezwaren ontvankelijk zijn. Eiser meent dat het verbod waarnaar wordt verwezen, verweerder geen vrijbrief of vrijstelling geeft om bezwaren bij voorbaat niet-ontvankelijk te verklaren.
4.1
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 6:5 van de Awb luidt als volgt:
“1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
3. Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.”
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2
Op grond van artikel 3:13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Het tweede lid bepaalt dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
In het derde lid is bepaald dat uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.
Artikel 3:15 van Boek 3 van het BW bepaalt dat de artikelen 11-14 buiten het vermogensrecht toepassing vinden, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
5.1
Verweerder heeft de rechtbank verzocht uit te spreken dat eiser in alle thans aanhangige beroepszaken niet-ontvankelijk wordt verklaard in beroep wegens misbruik
van recht.
Zoals reeds in eerdere uitspraken (zie bijv. de uitspraak van deze rechtbank van
19 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9854) is overwogen gaat de bestuursrechter slechts over tot het rechterlijk oordeel dat sprake is van misbruik van recht in het uitzonderlijke geval waarin een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moet zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos is. De aard van de verhouding tussen overheid en burger brengt mee dat niet snel mag worden aangenomen dat sprake is van misbruik van recht. De positie van de overheid is immers een bijzondere. Een burger moet de nodige ruimte worden geboden om tegen besluiten van de overheid op te komen. Een bevoegdheid door een burger kan echter worden misbruikt, onder meer door haar uit te oefenen met geen ander doel dan het overheidsorgaan te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval de burger, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
5.2
De rechtbank ziet in de onderhavige zaken geen grond om op basis van de veelheid aan beroepsprocedures in samenhang tot eisers uitlatingen in de media de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht. Verweerder heeft de aanpak met betrekking tot eisers brieven, verzoeken, aanvragen, klachten en bezwaarschriften gebaseerd op het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905 (het vonnis). Dit vonnis is door het gerechtshof te Den Haag bekrachtigd bij arrest van 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:75 (het arrest). Het vonnis en het arrest bepalen - kort gezegd - dat eiser een dwangsom is verschuldigd ingeval hij zich vaker dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht richt, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dit behoudens uitzonderingsgevallen. De bestuursrechter maakt echter een eigen afweging of, en zo ja, wanneer er bij welk soort zaken een individuele toets van de beroepen aangewezen is.
Verweerder heeft een beroep gedaan op de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3558, en van deze rechtbank van
12 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10241. Door de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is op 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4135) uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2013. De beoordeling in die zaken leidt de rechtbank evenwel niet tot de conclusie dat in de nu voorliggende zaken sprake is van misbruik van recht. In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, de eerdere uitspraak van deze rechtbank, en de recente uitspraak van de Afdeling is geconcludeerd dat de handelwijze van de gemachtigde in de daar voorliggende zaken niet gericht was op het verkrijgen van informatie maar op het incasseren van dwangsommen. De specifieke omstandigheden in die gevallen, die de rechtbank en de Afdeling ertoe hebben gebracht in die zaken misbruik van recht aan te nemen, zijn niet één op één vergelijkbaar met de zaken van eiser die nu voorliggen.
5.3
Ter zitting heeft verweerder zijn werkwijze met betrekking tot eisers brieven uiteengezet. Verweerder heeft daarmee echter niet duidelijk gemaakt op welk moment in verweerders werkwijze er een individuele toets plaatsvindt in gevallen waarin verweerder zich op het standpunt stelt dat een brief is ingekomen na de tiende door verweerder in één maand ontvangen brief. Verweerder heeft toegelicht dat indien en voorzover verweerder de elfde en verdere brieven registreert, automatisch een besluit tot buitenbehandelingstelling van een dergelijke brief op grond van artikel 4:5 van de Awb wordt gegenereerd. De rechtbank maakt daaruit op dat dan in de besluitvormingsprocedure dus geen individuele toets plaatsvindt of de betreffende brief valt onder de op grond van het vonnis toegestane uitzonderingen. Dit geldt evenzeer voor beslissingen op bezwaar die met een automatisch gegenereerd besluit met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zijn verklaard. Dat verweerder niet voorafgaand aan de automatisch gegenereerde besluiten toetst of de betreffende brief valt onder de uitzonderingen zoals deze zijn geformuleerd in het vonnis en bevestigd in het arrest, valt af te leiden uit het gegeven dat verweerder in diverse bij de ter zitting van 10 oktober 2014 behandelde procedures is teruggekomen op het automatisch gegenereerde primaire besluit dan wel de beslissing op eisers bezwaar met als reden dat bij nader inzien eisers brief dan wel bezwaarschrift toch een inhoudelijke behandeling diende te krijgen (en heeft gekregen).
5.4
Belangrijker nog in dit verband acht de rechtbank dat verweerder met zijn handelwijze miskent dat in het vonnis en arrest niet is bepaald dat de door eiser ingediende brieven, aanvragen, verzoeken en/of bezwaarschriften niet door verweerder in behandeling behoeven te worden genomen indien zij het aantal van tien per maand te boven gaan. Er is (slechts) bepaald dat eiser een dwangsom verbeurt voor elke brief die dit maximum te boven gaat én de betreffende brief niet te scharen valt onder de expliciet genoemde uitzonderingen op dat verbod. De rechtbank wijst in dit verband ook naar r.o. 2.3 van het arrest waarin expliciet is overwogen dat de gemeente in het kort geding niet vordert dat ingediende verzoeken niet worden behandeld, maar dat aan het indienen zelf beperkingen worden gesteld omdat dit resultaat op grond van de Awb niet kan worden bewerkstelligd.
De door verweerder thans in een groot aantal zaken gekozen weg van artikel 4:5 en/of 6:6 van de Awb, waar hij gelet op de ter zitting gegeven toelichting kennelijk bedoeld heeft eisers verzoek onderscheidenlijk bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht en derhalve van overtreding van artikel 3:13 van Boek 3 van het BW, is onjuist omdat de artikelen 4:5 en 6:6 van de Awb niet voor dergelijke gevallen zijn bedoeld.
5.5
Mede op grond van het vorenstaande zal de rechtbank per zaak beoordelen of sprake is van misbruik van (proces)recht.
6.1
Eiser heeft blijkens zijn bezwaarschriften bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten omdat hij meent, onder meer met betrekking tot het verlenen van vergunningen, door verweerder anders te worden behandeld dan andere aanvragers.
6.2
Eiser heeft inmiddels een veelheid aan procedures bij verweerder, de rechtbank en de Afdeling gevoerd waarbij (onder meer) de vraag aan de orde is geweest en beantwoord of eiser in die betreffende procedures als belanghebbende was aan te merken. Daarbij is meermalen geoordeeld dat eiser geen belanghebbende was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat van eiser inmiddels mag worden verwacht dat hij bekend is met de criteria op grond waarvan hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
6.3
Uit het enkele gegeven dat eiser noch in bezwaar noch in beroep heeft aangegeven belanghebbende te zijn bij de primaire besluiten, leidt de rechtbank af dat eiser tegen beter weten in toch rechtsmiddelen heeft aangewend tegen besluiten waarbij hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank acht in dit verband ook van belang dat eiser in de procedure met zaaknummer ROT 14/2041, waarin heden eveneens uitspraak is gedaan, wel expliciet en gemotiveerd heeft aangegeven belanghebbende te zijn bij een besluit van verweerder waarbij aan een derde is meegedeeld dat geen onttrekkings-vergunning nodig is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat met het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de onderhavige primaire besluiten sprake is van misbruik van (proces)recht door eiser. De beroepen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard.
7. Verweerder heeft de rechtbank verzocht eiser te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank ziet hiervoor in deze procedures geen aanleiding, nu eiser reeds in de uitspraak van heden in de zaken met de zaaknummers 14/2051 tot en met 14/2063 is veroordeeld in de door verweerder gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.