ECLI:NL:RBROT:2014:9516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
ROT 14-276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afwijzing van bijstandsaanvraag en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar bijstandsaanvraag. De rechtbank had eerder in een uitspraak van 31 januari 2013 het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat verweerder het recht op bijstand over de periode van 12 oktober 2011 tot 2 november 2011 alsnog diende vast te stellen en na te betalen met wettelijke rente. Eiseres stelde vervolgens verweerder aansprakelijk voor de schade die zij zou hebben geleden door het niet toekennen van de bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat het besluit tot afwijzing van de aanvraag onrechtmatig was, maar dat de gestelde schade niet in voldoende verband stond met dit onrechtmatige besluit. De rechtbank concludeerde dat de schadeposten, zoals het moeten verlaten van de huurwoning en het verloren gaan van de inboedel, niet in verhouding stonden tot het relatief geringe bedrag van de nabetaling. Bovendien was eiseres zelf verantwoordelijk voor haar verhuizing naar haar moeder, waardoor zij geen recht meer had op de bijstandsuitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/276

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 november 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. P. Hoogenraad,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis, verweerder,
gemachtigde: mr. P.H. Harent.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontving met ingang van 3 februari 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) van verweerder naar de norm van een alleenstaande ouder. Als adres heeft zij daarbij opgegeven het adres [adres] te [woonplaats]. Bij besluit van 9 september 2011 heeft verweerder de uitkering met ingang van 1 september 2011 opgeschort. Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 3 februari 2010 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 3 februari 2010 tot en met 31 augustus 2011 teruggevorderd. Op 12 oktober 2011 heeft eiseres een nieuwe aanvraag om een Wwb-uitkering ingediend. Op 2 november 2011 is eiseres verhuisd naar haar moeder in [woonplaats]Op 13 december 2011 heeft verweerder de aanvraag om bijstand afgewezen, onder meer omdat eiseres volgens verweerder niet haar domicilie heeft in de gemeente [woonplaats]. Ook heeft eiseres volgens verweerder niet voldaan aan haar inlichtingenplicht, zoals het inleveren van gevraagde bankafschriften. Per 13 februari 2012 heeft eiseres de huur van haar woning aan de[adres] te[woonplaats] opgezegd. Bij besluit van 31 mei 2012 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag van 12 oktober 2011 ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres niet woonachtig is op het opgegeven adres en dat zij, door onjuiste informatie te verschaffen over haar woonadres, de inlichtingenplicht heeft geschonden.
2. Eiseres heeft tegen deze ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar bijstandsaanvraag beroep ingesteld. De rechtbank heeft op dat beroep in haar uitspraak van 31 januari 2013 (AWB 12/2781) het volgende overwogen:
"De rechtbank verklaart het bezwaar van eiseres (gedeeltelijk) gegrond en bepaalt dat verweerder het recht op bijstand van eiseres over de periode van 12 oktober 2011 tot 2 november 2011 alsnog dient vast te stellen en na te betalen met wettelijke rente, nu eiseres naar het oordeel van de rechtbank in de hiervoor genoemde periode haar hoofdverblijf had in de gemeente[woonplaats]. Nu de rechtbank niet beschikt over (de exacte) inkomensgegevens van eiseres waarmee in de betreffende periode mogelijk rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van het (aanvullende) recht op bijstand zal verweerder dat bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar moeten doen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist."
3. Bij brief van 25 april 2013 heeft eiseres verweerder aansprakelijk gesteld voor schade die zij zou hebben geleden doordat verweerder geen bijstandsuitkering had toegekend op haar aanvraag. Eiseres stelt dat indien verweerder aan haar vanaf 12 oktober 2011 een Wwb-uitkering had verstrekt zij niet in de financiële problemen zou zijn geraakt. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek om schadevergoeding afgewezen. Naar de mening van verweerder is er geen oorzakelijk verband tussen de door eiseres gestelde schade en de afwijzing van de aanvraag van 12 oktober 2011. Hij heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat de financiële problemen zijn ontstaan als gevolg van het besluit van 9 september 2011 waarbij de uitkering van eiseres per 1 september 2011 is opgeschort. In het bestreden besluit is dit standpunt gehandhaafd. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de vraag of zij recht heeft op vergoeding van de door haar geleden schade naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) beantwoord dient te worden aan de hand van de regels van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. De omstandigheid dat verweerder niet direct een Wwb-uitkering heeft toegekend, acht eiseres onrechtmatig. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat de aanvraag wel had moeten worden toegewezen. Eiseres heeft als gevolg van dit handelen schade geleden. Doordat verweerder niet direct de uitkering heeft toegekend had zij geen inkomen en kon zij de huur niet voldoen. Ze heeft de huurwoning aan de [adres] te [woonplaats]moeten verlaten. Haar inboedel is verloren gegaan, omdat ze opslag van haar inboedel niet kon bekostigen en haar moeder - bij wie zij introk - geen ruimte had. Voorts kon eiseres vanaf 12 oktober 2011 haar rekeningen niet meer voldoen. Eiseres kon in haar nieuwe woonplaats [woonplaats] geen uitkering krijgen, en de uitkering van haar moeder werd gekort, omdat haar dochter bij haar kwam inwonen. Eiseres meent dat deze schade kan worden toegerekend aan verweerder.
5. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking getreden.
In artikel IV, eerste lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is bepaald dat op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing blijft.
De gestelde schade zou zijn veroorzaakt door een besluit dat bekendgemaakt werd voor 1 juli 2013. Gelet daarop is in het onderhavige geval het oude recht nog van toepassing.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad
van 11 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6015) is een beslissing over de vergoeding van beweerdelijk geleden schade een zelfstandig schadebesluit, indien deze schade het gevolg is van een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is (materiële connexiteit). Voorts is het vaste rechtspraak van de Raad dat het (hoger) beroep tegen een zelfstandig schadebesluit wordt beoordeeld door de bestuursrechter die bevoegd is te oordelen over het (hoger) beroep tegen het schadeveroorzakende besluit (processuele connexiteit).
Eiseres heeft aan haar verzoek om vergoeding van schade de onrechtmatigheid van het besluit van 13 december 2011 ten grondslag gelegd. Daarmee is sprake van processuele en gestelde materiële connexiteit.
7. Bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit als het onderhavige dient volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bovenstaande uitspraak van 11 december 2012) voor de beantwoording van de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht.
8. Niet in geschil is dat het besluit van 13 december 2011 onrechtmatig is. In de uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2013, tegen welke uitspraak geen rechtsmiddelen zijn aangewend door partijen, is immers overwogen dat verweerder het recht op bijstand van eiseres over de periode van 12 oktober 2011 tot 2 november 2011 alsnog dient vast te stellen en dient na te betalen met wettelijke rente, nu eiseres naar het oordeel van de rechtbank in de hiervoor genoemde periode haar hoofdverblijf had in de gemeente [woonplaats]. Gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2013 ziet de onrechtmatigheid alleen op het niet vaststellen van het recht op bijstand over de periode van 12 oktober 2011 tot 2 november 2011.
9. Eiseres betoogt dat de door haar geleden schade verband houdt met het onrechtmatig handelen van verweerder. De onrechtmatige handeling is dat verweerder in niet direct op de aanvraag om bijstand van 12 oktober 2011 heeft beslist, maar pas na de uitspraak van de rechtbank tot toekenning van bijstand aan eiseres is overgegaan. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Raad van 19 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4847) is voor veroordeling tot vergoeding van schade vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit, in dit geval het besluit van 13 december 2011, en komen voorts alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. Uit de stukken blijkt dat verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2013 heeft berekend dat eiseres over de periode van 12 oktober 2011 tot 2 november 2011 nog recht heeft op bijstand ten bedrage van € 117,27, plus de wettelijke rente. Bij uitspraak van 20 februari 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:1109) heeft deze rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte slechts een bedrag van € 117,27, plus de wettelijke rente aan bijstand over deze periode heeft uitgekeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan eiseres bijstand dient te worden toegekend over de periode van 12 oktober 2011 tot en met 1 november 2011, ter hoogte van het bedrag waarop eiseres recht heeft indien de stortingen op de bankrekening 3681.73.348 buiten beschouwing worden gelaten. Dit betreft drie stortingen van respectievelijk € 505,86, € 12,10 en € 418,88. Niet valt te begrijpen hoe het niet direct betalen van bijstand over een periode van twintig dagen kon leiden tot de door eiseres gestelde schade: het moeten verlaten van de huurwoning aan de[adres], het verloren raken van de inboedel van die woning en dat eiseres vanaf 12 oktober 2011 haar rekeningen niet meer kon voldoen. Deze schadeposten staan naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding tot het relatief geringe bedrag van de nabetaling. De gestelde schadeposten houden onvoldoende verband met het onrechtmatige besluit, en kunnen dus niet aan het besluit worden toegerekend. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat verweerder niet buiten de wettelijke termijn op de aanvraag om bijstand heeft beslist. Verder heeft eiseres zelf besloten om op 2 november 2011 naar haar moeder in [woonplaats] te verhuizen en daarmee haar hoofdverblijf in [woonplaats] op te geven. Niet is gebleken dat het voor eiseres niet mogelijk was om in [woonplaats] te blijven wonen. Deze verhuizing, binnen drie weken na de indiening van de aanvraag, leidde ertoe dat verweerder vanaf dat moment niet meer een Wwb-uitkering aan eiseres kon toekennen.
10. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van eiseres is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.