Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[gedaagde2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 mei 2014 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 september 2014.
2.De feiten
(…)
• Ter betaling van nog te vorderen bedragen door [eiser] wordt overeengekomen dat een compensatie zal worden betaald ter hoogte van € 35.000 euro. Dit bedrag wordt voldaan in delen uit de gerealiseerde winst en betreft een achtergestelde lening. Er wordt naar gestreefd bij het passeren van de overdrachtsakte alvast een eerste betaling te verrichten. De lening is renteloos en zal zo spoedig mogelijk worden ingelost.
• De arbeidsovereenkomst met [eiser] komt te vervallen. Hierbij is afgesproken dat de werkzaamheden worden voortgezet tegen een vergoeding van € 1.000,- per week te factureren per week na verrichte werkzaamheden.
(…)”
3.De vordering
1) tot betaling aan [eiser] van € 30.000,-, al dan niet onder bepaling van een tijdpad van maximaal vijf jaar voor terugbetaling in gelijke jaarlijkse termijnen, dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2006;
3) in de proceskosten.
4.De beoordeling
ten aanzien van NWB:
€ 30.000,- te betalen. Deze grondslag heeft [eiser] voor het eerst naar voren gebracht op de comparitie van partijen; in de dagvaarding noemt [eiser] deze grondslag slechts jegens NWB maar niet jegens [gedaagde2]. Wèl stelde [eiser] in de dagvaarding nog dat [bedrijf] de koper van zijn aandelen was. Ter comparitie wijzigt [eiser] die stelling en voert hij aan dat [gedaagde2] in privé de koper was, doch zonder dat met stukken te onderbouwen. [gedaagde2] heeft zich ter comparitie tegen deze gang van zaken verzet.