ECLI:NL:RBROT:2014:8159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
ROT 13-7917
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hoogte proceskostenvergoeding na Wob-verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding aan eiser na een Wob-verzoek. Eiser had aanvankelijk een verzoek om informatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brielle, dat op 10 juni 2013 werd afgewezen. Na een wijziging van dit besluit op 10 oktober 2013, waarbij de gevraagde informatie alsnog werd verstrekt, heeft eiser bezwaar aangetekend tegen de proceskostenvergoeding die was toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de proceskostenvergoeding, die aanvankelijk was vastgesteld op € 109,25, niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving. Eiser was van mening dat de telefonische hoorzitting gelijkgesteld moest worden aan het fysiek bijwonen van een hoorzitting, en dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding ten onrechte als 'zeer licht' was aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van het geschil inhoudelijk van aard was en dat de wegingsfactor 'gemiddeld' had moeten zijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 974,-, waarbij ook het griffierecht van € 160,- aan eiser werd vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/7917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2014 in de zaak tussen

[naam], te[woonplaats], eiser,

gemachtigde: M.J.M. Bergers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brielle, verweerder,

gemachtigde: P. Tanis.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft verweerder dit besluit in die zin gewijzigd dat de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt.
Bij besluit van 6 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard en eiser een proceskostenvergoeding van
€ 109,25 toegekend. Dit besluit is bij besluit van 15 januari 2014 in die zin gewijzigd dat de toegekende proceskostenvergoeding is gewijzigd in een bedrag van € 118,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek om informatie op grond van de Wob afgewezen. Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft verweerder dit besluit gewijzigd in die zin dat de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt, maar dat het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen. Verweerder verzoekt eiser daarbij aan te geven of hij het bezwaarschrift wil intrekken of de behandeling wil voortzetten. Bij brief van
21 oktober 2013 deelt eiser verweerder mee dat hij zijn bezwaarschrift niet intrekt, omdat niet geheel aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen. Eiser is vervolgens op zijn verzoek telefonisch gehoord door de bezwarencommissie. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een proceskostenvergoeding toegekend van € 109,25, te weten 1 punt ad € 437,- met een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht). Verweerder heeft daarbij het advies van de bezwarencommissie overgenomen, waarin is vermeld dat het lijkt alsof eiser oneigenlijk gebruik maakt van de algemene rechtsbescherming in dit specifieke geval. Er lijkt sprake van misbruik van het procesrecht. Bij besluit van 15 januari 2014 heeft verweerder eiser medegedeeld dat bij de berekening van de proceskosten abusievelijk is uitgegaan van
€ 437,- per punt in plaats van € 472,- per punt. Daarmee komt het bedrag van de proceskostenvergoeding op € 118,-.
2.
Eiser heeft aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de proceskosten-vergoeding die verweerder heeft toegekend. Hij is van mening dat voor de vaststelling van de proceskostenvergoeding een telefonische hoorzitting gelijk moet worden gesteld aan het fysiek bijwonen van een hoorzitting. Eiser verwijst onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2012:BV3193, en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:2926. Voorts is eiser van mening dat verweerder ten onrechte de wegingsfactor zeer licht heeft toegepast. Verweerder heeft dit in het geheel niet gemotiveerd en aannemelijk gemaakt. De wegingsfactor 0,25 is volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voorbehouden aan zaken waarbij geen materiële beoordeling van het geschil plaatsvindt, zoals wanneer beroep wordt ingesteld wegens het uitblijven van een besluit. Daarvan is hier geen sprake. Gelet daarop is hier sprake van een gemiddelde zaak en dient de wegingsfactor van 1 gehanteerd. Eiser geeft aan dat verweerder per 1 januari 2014 het bedrag van € 487,- had moeten hanteren. Eiser vindt het niet van goed fatsoen getuigen dat verweerder van mening is dat sprake is van misbruik van procesrecht. Daarvan kan slechts sprake zijn als het gaat om het instellen van een bij voorbaat kansloze vordering. Daarvan is hier geen sprake.
3.
Tussen partijen is de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding in geschil.
4.
Ten aanzien van de vraag of voor het telefonisch horen in bezwaar al dan niet een punt moet worden toegekend overweegt de rechtbank dat op grond van genoemde uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2013 telefonisch horen gelijkgesteld kan worden met het bijwonen van een hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4, sub 2, van de bijlage bij het Bbp. Gelet daarop heeft verweerder ten onrechte geen aanleiding gezien de door eiser gemaakte kosten in verband met het horen te vergoeden.
5.
Met betrekking tot de vraag of verweerder terecht de wegingsfactor "zeer licht" (0,25) heeft gehanteerd overweegt de rechtbank dat ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ3975) de behandeling van een geschil dat inhoudelijk van aard is behoort tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. De rechtbank constateert dat hier sprake is van een geschil van inhoudelijke aard, zodat de behandeling van deze zaak in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld. Van duidelijke redenen om hiervan af te wijken is niet gebleken. Gelet daarop komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in plaats van de wegingsfactor "zeer licht" (0,25) de wegingsfactor "gemiddeld" (1) had moeten hanteren.
6.
Gelet op het bovenstaande dient het bestreden besluit voor zover het de vaststelling van de proceskostenvergoeding betreft, onder gegrondverklaring van het beroep, te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in deze zaak te voorzien en stelt de proceskosten in bezwaar vast op 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het telefonisch horen, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1, in totaal een bedrag van € 974,-.
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de vastgestelde proceskosten-vergoeding;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit, wat in dit geval inhoudt dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar wordt vastgesteld op € 974,-,
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 oktober 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.