ECLI:NL:RBROT:2014:8018
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Last onder dwangsom opgelegd door De Nederlandsche Bank N.V. wegens overtreding van informatieverplichtingen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een besloten vennootschap tegen een besluit van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). DNB had op 20 augustus 2014 een last onder dwangsom opgelegd aan de verzoekster wegens het niet nakomen van de verplichting om inlichtingen te verstrekken, zoals vereist onder artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de last onder dwangsom.
Tijdens de zitting op 17 september 2014 heeft de gemachtigde van de verzoekster, vergezeld door een andere advocaat, de argumenten uiteengezet. DNB was vertegenwoordigd door haar gemachtigde en twee medewerkers. De verzoekster betoogde dat zij zich beroept op het zwijgrecht, omdat er mogelijk sprake is van een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoekster op grond van de wet verplicht was om de gevraagde inlichtingen te verstrekken, en dat het zwijgrecht in dit geval niet in de weg stond aan de informatieverplichting.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit van DNB rechtmatig was, en dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoekster had niet voldoende onderbouwd waarom de gevraagde informatie niet verstrekt kon worden, en de hoogte van de opgelegde dwangsom werd als proportioneel beoordeeld. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.