ECLI:NL:RBROT:2014:6963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
ROT 13/6804
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw met een complexe zorgvraag, en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), waarbij zij aanspraak maakte op persoonlijke verzorging en begeleiding. De rechtbank behandelt de zaak naar aanleiding van een aantal besluiten van het CIZ, waarbij de indicatie voor zorg in eerste instantie was toegekend, maar later was gewijzigd en gedeeltelijk afgewezen.

Eiseres, die lijdt aan schizofrenie en andere somatische problemen, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het CIZ. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit 2, dat de eerdere besluiten vervangt, op goede gronden is genomen. De rechtbank concludeert dat de zorgbehoefte van eiseres correct is vastgesteld, en dat de indicatie voor begeleiding individueel klasse 2 en persoonlijke verzorging klasse 1 adequaat is. De rechtbank wijst erop dat eiseres onvoldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor haar stelling dat zij meer zorg nodig heeft dan is toegekend.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen zelfstandig belang heeft bij vernietiging daarvan. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard. De rechtbank bepaalt dat het CIZ het door eiseres betaalde griffierecht van € 44,- moet vergoeden en veroordeelt het CIZ in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3,08. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/6804

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,

en

het Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder,

gemachtigde: mr. L.M.R. Kater.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2013 (het primaire besluit 1)heeft verweerder eiseres een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) toegekend voor de functies:
  • begeleiding individueel klasse 2 per 1 juli 2013 tot 30 juni 2018
  • persoonlijke verzorging klasse 1 per 1 juli 2013 tot 11 juli 2013
en haar aanvraag voor het overige afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 augustus 2013 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het primaire besluit 1 gecorrigeerd in die zin dat de datum tot wanneer de indicatie voor de functie persoonlijke verzorging klasse 1 werd toegekend, is gewijzigd van 11 juli 2013 in eveneens 30 juni 2018.
Bij besluit van 24 september 2013 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, de in de primaire besluiten toegekende zorg gehandhaafd tot en met 25 december 2013 en eiseres met ingang van 26 december 2013 niet langer een indicatie voor zorg op grond van de AWBZ toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Bij besluit van 7 mei 2014 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de primaire besluiten herroepen. Verweerder heeft eiseres per 1 juli 2013 tot 17 april 2014 toegekend:
  • begeleiding individueel klasse 2
  • persoonlijke verzorging klasse 1
en haar aanvraag voor het overige afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2014 te Rotterdam. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar broer, R. Bendt. De gemachtigde van verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.
Het bestreden besluit 2 strekt tot vervanging van het bestreden besluit 1. Gelet daarop, merkt de rechtbank het bestreden besluit 2 aan als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit 1 van rechtswege mede betrekking heeft op het bestreden besluit 2.
Het beroep tegen bestreden besluit 1
2.
Op grond van artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat vervanging van een besluit niet in de weg aan vernietiging daarvan indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft. In dit geval is gesteld noch gebleken dat eiseres nog een zelfstandig belang heeft bij vernietiging van bestreden besluit 1. Daarom verklaart de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen bestreden besluit 2
3.
Eiseres lijdt sinds 1975 aan schizofrenie. Zij is vanwege psychoses herhaaldelijk opgenomen geweest, laatstelijk in 2000, en staat onder psychiatrische behandeling van het Bavo Europoort (het Bavo). Zij heeft daarnaast somatische problemen, onder meer rug- en gewrichtsklachten en overgewicht. Zij heeft een bewindvoerder. Bij haar in huis woont haar jongste zoon, geboren in 1991.
4.
Op 5 juni 2013 heeft eiseres verweerder verzocht haar indicatie voor persoonlijke verzorging klasse 1, begeleiding individueel klasse 3 en begeleiding groep klasse 4 vanaf
11 juli 2013 te verlengen.
5.
In het bestreden besluit 2 heeft verweerder overwogen dat eiseres vanwege haar stoornissen en beperkingen begeleiding nodig heeft bij het aanreiken van medicatie en het stimuleren tot zelfverzorging. In verband hiermee heeft eiseres aanspraak op een indicatie voor de functie persoonlijke verzorging klasse 1.
Voorts heeft eiseres matige tot zware beperkingen op het terrein van de sociale redzaamheid en het psychisch functioneren. Door haar passiviteit komt zij niet toe aan dagelijkse structuur, heeft zij moeite met het nemen van besluiten en het voeren van de regie over het eigen dagelijks leven. In verband hiermee heeft zij aanspraak op de functie begeleiding individueel klasse 2. Daarbij is één klasse gerekend voor het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie en één klasse voor het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid.
Ten aanzien van de aanspraak op een indicatie voor de functie begeleiding groep heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de haar eerder toegewezen indicatie voor dagbesteding, en voorts dat zij gebruik kan maken van dagbesteding of dagbehandeling bij het BAVO, welke behandeling onder de Ziektekostenwet valt en voorliggend is op AWBZ-zorg. Hiervoor is zij dan ook niet in aanmerking gebracht.
6.
Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Bij de indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding individueel is volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zij hulp nodig heeft bij het wassen en douchen en met praktische zaken als het afhandelen van post, boodschappen doen, koken en afwassen. De ene week kost dit relatief weinig tijd, en de andere week juist weer veel. Met de thans gegeven indicatie komt eiseres niet uit.
Verder wil eiseres alsnog graag een indicatie voor groepsbegeleiding bij Agnes Zorg (4 dagdelen per week, op dinsdagen en donderdagen).
7.
In artikel 2, derde lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) is bepaald dat de verzekerde aanspraak heeft op zorg als omschreven in het Bza, voor zover een verzekerde gelet op zijn behoefte en uit het oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
Artikel 4 van het Bza bepaalt dat persoonlijke verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid.
Artikel 6, eerste lid, van het Bza bepaalt dat begeleiding omvat activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het psychisch functioneren,
d. het geheugen en de oriëntatie, of
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
Op grond van het tweede lid zijn de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken zij tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
Het derde lid bepaalt dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit:
a. het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen,
b. het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde.
8.
Verweerder heeft het bestreden besluit 2 gebaseerd op het advies van de medisch adviseur N. Shabazi-Kokshoorn van 8 april 2014. Deze heeft bij haar advies voortgebouwd op het advies van medisch adviseur D. van der Geest van 16 september 2013, die bij zijn advies heeft betrokken het behandelplan van eiseres, alsmede informatie ingewonnen bij de huisarts van eiseres en de haar begeleidende sociaal-psychiatrisch verpleegkundige J. de Groen.
In het advies van 8 april 2014 wordt geconcludeerd dat sprake is van de grondslagen psychiatrie en somatiek. Eiseres is vanwege haar psychische aandoening matig beperkt in het psychisch functioneren, psychosociaal welbevinden en sociale redzaamheid. In het advies van 16 september 2013 is vermeld dat eiseres moeite heeft met het opstarten van de dag. Zij zal veel handelingen zelf kunnen, maar moet hiertoe worden aangezet.
De beperkingen betreffende de persoonlijke verzorging zijn blijkens het advies van 16 september 2013 niet te onderbouwen. Vanwege haar overgewicht is het van belang dat eiseres voldoende in beweging blijft.
9.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van bovenvermelde adviezen. Daarvan uitgaande, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de zorgbehoefte van eiseres en daarmee de te indiceren zorg op grond van de AWBZ onjuist heeft vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder op goede gronden tot een indicatie voor de functie begeleiding individueel van klasse 2 alsmede voor persoonlijke verzorging klasse 1 gekomen. Blijkens het bestreden besluit 2 is de indicatie begeleiding individueel zowel bedoeld voor het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur en het voeren van regie (1 klasse) als voor het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid (1 klasse).
De indicatie persoonlijke verzorging is blijkens het bestreden besluit bedoeld voor het aanreiken van medicatie en het stimuleren tot zelfverzorging.
De rechtbank is niet gebleken van medische redenen op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de beperkingen die eiseres heeft dusdanig zijn dat deze indicatie tekort schiet. De stelling van eiseres dat zij hulp nodig heeft bij wassen of douchen, wordt niet onderbouwd met medische stukken.
10.
De gevraagde indicatie voor begeleiding groep heeft verweerder op goede gronden afgewezen, nu vaststaat dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet gemotiveerd was voor enige vorm van groepsbegeleiding en daarover ook niets in haar zorgplan was opgenomen.
De rechtbank neemt aan dat groepsbegeleiding op aanvraag van eiseres alsnog kan worden geïndiceerd, wanneer eiseres daadwerkelijk groepsbegeleiding gaat volgen die past in het zorgplan en waarvoor aanspraak bestaat voor een indicatie voor de functie begeleiding groep op grond van de AWBZ.
10.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is.
11.
De rechtbank ziet in de intrekking van het bestreden besluit 1 aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt (€ 44,-).
12.
De rechtbank ziet daarin tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de door haar en haar broer gemaakte reiskosten om de zitting bij te wonen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen alleen de door eiseres zelf gemaakte reiskosten voor vergoeding in aanmerking, en wel ter hoogte van de kosten van een reis met openbaar vervoer. De rechtbank stelt de te vergoeden reiskosten aldus vast op een totaal bedrag van € 3,08 (retour openbaar vervoer 2e klas volgens www.9292ov.nl).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 3,08, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, voorzitter, en mr. A. van Gijzen en mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, leden, in aanwezigheid van mr. M. Lammerse, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.