ECLI:NL:RBROT:2014:6769

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
11 augustus 2014
Zaaknummer
ROT 14/842
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbreiding opvang voor kwetsbaar persoon onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een aanvraag tot uitbreiding van opvang voor een kwetsbaar persoon, eiser, die in Nederland verblijft. Eiser, een alleenstaande man van 67 jaar, heeft sinds 2000 in Nederland gewoond en heeft een aanvraag ingediend voor uitbreiding van de hem geboden opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd op 3 september 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 24 december 2013 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 juni 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een begeleider, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat de geboden opvang in de opvangvoorziening De Brug niet adequaat was, omdat hij geen eigen kamer had, wat medisch noodzakelijk was. Hij stelde dat de opvang niet voldeed aan zijn behoeften, vooral tijdens de Ramadan, en dat de voeding niet afgestemd was op zijn geloof en gezondheid.

De rechtbank overwoog dat de Wmo geen recht op maatschappelijke opvang biedt, maar dat eiser op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als kwetsbaar persoon recht heeft op een bepaalde mate van opvang. De rechtbank concludeerde dat de geboden opvang in De Brug, hoewel niet perfect, voldoende was om aan de vereisten van het EVRM te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van verweerder om de opvang aan te passen niet in strijd was met de belangen van eiser, en dat er een 'fair balance' was tussen de publieke belangen en de particuliere belangen van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/842

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiser], te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. I. Plaisir.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2013 heeft verweerder eisers aanvraag om de hem op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geboden opvang uit te breiden, afgewezen.
Bij besluit van 24 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. J.H. Kruseman, en vergezeld van M. Compagne, begeleider van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van J. Baks en G. Samson, medewerkers van de afdeling stedelijke zorg.

Overwegingen

1.
Eiser is een alleenstaande man, geboren in 1947 te Mali, die sinds 2000 in Nederland verblijft. Laatstelijk is bij besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de staatssecretaris) van 2 september 2013 zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel medische behandeling afgewezen. Eisers verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar is afgewezen en eisers bezwaar tegen dit besluit is op 22 januari 2014 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Op het daartegen door eiser ingestelde beroep bij de rechtbank was ten tijde van het onderzoek ter zitting nog niet beslist.
2.
Bij besluit van 11 februari 2013 heeft verweerder eiser toegelaten tot de maatschappelijke opvang in de opvangvoorziening De Brug. Daarbij is, onder verwijzing naar een medisch advies van de GGD van 4 februari 2012, overwogen dat op grond van de medische situatie van eiser is vereist dat hij wordt voorzien van bed, brood en bad.
3.
Bij brief van 21 juni 2013 heeft eiser verzocht om aanpassing van de geboden opvang, omdat de opvang in De Brug niet adequaat zou zijn. In het in bezwaar gehandhaafde besluit stelt verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van de GGD van 23 augustus 2013, op het standpunt dat de aan eiser geboden opvang voldoende adequaat is. In het bestreden besluit heeft verweerder ter nadere motivering opgemerkt dat eiser bij besluit van 11 februari 2013 is toegelaten tot de maatschappelijke opvang, locatie De Brug, waar hij de beschikking heeft over een slaapplaats, maaltijden, leefgeld en een OV-chipkaart, dat hij niet is uitgesloten van medische zorg en/of medicatie, dat hij van zijn leefgeld gezonde(re) voeding kan kopen en dat in De Brug zoutarm eten kan worden verstrekt en dat er rekening wordt gehouden met het geloof van de bewoners. Verder blijkt uit de stukken omtrent de verblijfsrechtelijke procedure dat eiser moet terugkeren naar Mali, waar alle voor hem noodzakelijke medicatie ook verkrijgbaar is. Eiser kan een laissez-passer krijgen via het IOM. Voor zover eiser bezwaar heeft tegen het langdurige verblijf in De Brug, stelt verweerder dat dit voor eisers eigen rekening en risico komt.
4.
Eiser stelt in beroep dat de hem geboden opvang niet adequaat is, nu hij niet de beschikking heeft over een eigen kamer, terwijl dat medisch noodzakelijk is. Immers, alleen dan heeft hij geen slaapmedicatie nodig. Verder wordt eiser voor overdag ten onrechte naar de Pauluskerk verwezen. Deze dagopvang is voor eiser, die moslim is, niet passend. Daarnaast is hij door de situatie niet in staat geweest de Ramadan in acht te nemen. Ten slotte is ook de voeding niet afgestemd op het geloof en de gezondheid van eiser. Nu de opvang van eiser naar verwachting een langdurig karakter zal hebben, is de aan eiser geboden crisisopvang in De Brug niet toereikend. Uit uitspraken van de toezichthoudende comité’s over artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) en artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechter (IVECR) leidt eiser af dat verweerder, nu het bij eiser gaat om structurele opvang, gehouden is een voorziening te bieden die meer is dan alleen maar nachtopvang. Voor dit standpunt ziet eiser voorts bevestiging in de uitspraak van het Hof Den Haag van 18 maart 2014, ECLI:GHDHA: 2014:1237. Verder heeft eiser een schriftelijke verklaring overgelegd, waarin hij aandacht vraagt voor zijn medische klachten en benadrukt dat hij niet terug kan naar Mali. Dit blijkt volgens hem ook uit het beroep- en verzoekschrift dat in het kader van de vreemdelingenrechtelijke procedure is ingediend.
5.
Niet in geschil is dat eiser op grond van wat is bepaald in de Wmo geen recht had op toelating tot de maatschappelijke opvang. Verweerder heeft eiser opvang geboden in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu hij moet worden aangemerkt als kwetsbaar persoon. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door verweerder geboden voorziening in overeenstemming is met de in artikel 8 EVRM opgenomen waarborg. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) respect voor menselijke waardigheid en menselijke vrijheid als “very essence” van het EVRM aanmerkt. Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht, zonder inmenging van buitenaf, de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen. Het artikel beoogt niet alleen de staten tot onthouding van inmenging te dwingen, maar kan onder omstandigheden ook inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborg van het recht op privé-leven. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Het EHRM heeft meerdere malen geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook relevant is in zaken die betrekking hebben op de besteding van publieke middelen. Daarbij is wel van belang dat in een dergelijk geval een de Staat een extra ruime “margin of appreciation” toekomt, terwijl het EHRM bij de bepaling van de bescherming die betrokkenen genieten onder het EVRM belang toekent aan de al dan niet legale status van het verblijf van betrokkene (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB: 2014:416).
De artikelen 11 van het IVESCR en 31 van het ESH kunnen niet worden aangemerkt als een ieder verbindende bepaling als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Dit neemt niet weg dat genoemde artikelen in voorkomende gevallen een rol kunnen spelen bij de uitleg van het EVRM.
6.
Over de omstandigheden van eisers onderdak is het volgende naar voren gekomen:
- Er worden in De Brug 22 bewoners opgevangen.
- In de slaapzaal waar eiser slaapt, slapen 12 mannen. De slaapplaats van eiser in deze slaapzaal is een stapelbed voor hem alleen, dat is afgescheiden van de overige bedden door schotten en af te sluiten is met gordijnen.
- Na het ontbijt dienen de bewoners de opvangvoorziening te verlaten; zij kunnen niet eerder dan 17.00 uur daar weer terecht. De bewoners hebben een OV-kaart om zich te verplaatsen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de bewoners overdag in ieder geval terecht kunnen in de Pauluskerk. De ruimte waar dagopvang wordt geboden, is geen kerkruimte. De bezoekers kunnen daar zitten en tegen een lage vergoeding consumpties krijgen. Er worden ook dagbestedingsactiviteiten geboden. Er kan niet worden gerust in de zin dat er bedden beschikbaar zijn. In de door verweerder genoemde moskeeën kan buiten de Ramadan niet worden verbleven anders dan voor religieuze doeleinden.
- In De Brug is er voor de bewoners iedere dag ontbijt en vanaf 17.00 uur kunnen de bewoners een warme maaltijd krijgen. Vier keer per week wordt verse soep geserveerd, de overige dagen een maaltijd met rijst, macaroni en dergelijke. Desgevraagd wordt rekening gehouden met dieetwensen (zoutarme maaltijd) of geloof ( geen varkensvlees). Tijdens de Ramadan waren de eettijden daarop aangepast. De bewoners krijgen € 10,- per dag, waarmee zo nodig aanvullend eten kan worden gekocht. Tussen 15.00 en 16.00 uur kunnen de bewoners een maaltijd krijgen bij de door verweerder genoemde (christelijke) opvangorganisaties of moskeeën.
7.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan zijn besluit twee medische adviezen van de GGD-arts ten grondslag heeft gelegd van respectievelijk 23 januari 2013 en 23 augustus 2013. Blijkens deze adviezen is eisers nachtrust in de gegeven omstandigheden van de opvang tot een voldoende niveau gegarandeerd. De rechtbank ziet in wat door eiser is aangevoerd geen grond om aan de conclusies van deze adviezen te twijfelen. In de door eiser overlegde verklaring van 11 november 2013 van M. Kok-Egu, arts bij de medische dienst van de Pauluskerk is vermeld dat eiser slaapmedicatie gebruikt die zou kunnen worden afgebouwd als eiser rustig kan slapen. Uit deze verklaring blijkt weliswaar dat een rustige slaapomgeving voor eiser gunstig zou zijn, maar daaruit volgt niet dat de geboden opvangvoorziening niet adequaat is. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiser overdag niet beschikt over een plaats waar hij structureel wordt opgevangen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de Pauluskerk een plek is waar een ieder, ongeacht zijn geloof, gedurende de dag welkom is. De rechtbank acht het verder voldoende aannemelijk dat de geboden voeding niet schadelijk is vanwege eisers aandoening. Niet is gebleken dat het eiser onmogelijk is te leven overeenkomstig zijn geloofsovertuiging. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat eiser wekelijks € 70,- leefgeld ontvangt en dat aan hem een ov-kaart wordt verstrekt.
Al deze feiten in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de weigering van verweerder eisers opvang aan te passen in de door eiser gewenste vorm, geen blijk geeft van een “fair balance” tussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de weigering daarvan en de particuliere belangen van eiser om dat wel te doen. Dat de opvang van eiser mogelijk niet in alle opzichten geschikt is, maakt dit niet anders (zie de uitspraak van de Raad van 26 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:863).
De rechtbank ziet in de door eiser aangehaalde uitspraak van het Hof Den Haag geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Ook hierin wordt overwogen dat de Staat niet is gehouden om aan kwetsbare, niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen een opvang- en verzorgingsniveau te bieden dat uitstijgt boven het niveau dat nodig is ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie, mits bij de inrichting en invulling van de noodopvang met de bijzondere belangen van de betrokkene rekening wordt gehouden.
8.
Het beroep is ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, voorzitter, en mr. A. Gijzen en
mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, leden, in aanwezigheid van mr. M. Lammerse, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.