In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een aanvraag tot uitbreiding van opvang voor een kwetsbaar persoon, eiser, die in Nederland verblijft. Eiser, een alleenstaande man van 67 jaar, heeft sinds 2000 in Nederland gewoond en heeft een aanvraag ingediend voor uitbreiding van de hem geboden opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd op 3 september 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 24 december 2013 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 juni 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een begeleider, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat de geboden opvang in de opvangvoorziening De Brug niet adequaat was, omdat hij geen eigen kamer had, wat medisch noodzakelijk was. Hij stelde dat de opvang niet voldeed aan zijn behoeften, vooral tijdens de Ramadan, en dat de voeding niet afgestemd was op zijn geloof en gezondheid.
De rechtbank overwoog dat de Wmo geen recht op maatschappelijke opvang biedt, maar dat eiser op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als kwetsbaar persoon recht heeft op een bepaalde mate van opvang. De rechtbank concludeerde dat de geboden opvang in De Brug, hoewel niet perfect, voldoende was om aan de vereisten van het EVRM te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van verweerder om de opvang aan te passen niet in strijd was met de belangen van eiser, en dat er een 'fair balance' was tussen de publieke belangen en de particuliere belangen van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.