Uitspraak
8 juli 2011, 10/4377 en 11/688 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
BESLISSING
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, afkomstig uit Estland, heeft samen met haar dochter [S.] een verzoek ingediend om toelating tot de maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de opvangsituatie in het WOU-huis, hoewel niet ideaal, niet in strijd was met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar dochter in het WOU-huis opgevangen werden en dat de opvang door de gemeente op humanitaire gronden was geregeld. De Raad heeft ook de omstandigheden van de dochter, die lijdt aan het TAR-syndroom, in overweging genomen. De Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor verdergaande opvang en dat de afwijzing van het college om de opvang uit te breiden niet onredelijk was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.