ECLI:NL:RBROT:2014:6570

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
4 augustus 2014
Zaaknummer
ROT-13_05012
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toereikendheid van maatschappelijke opvang voor kwetsbare personen in het licht van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 30-jarige vrouw uit Burundi, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres, die behoort tot de kwetsbare personen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder dat haar toegang verleende tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres stelt dat de geboden opvang in De Brug niet toereikend is en dat zij recht heeft op een eigen, afsluitbare ruimte vanwege haar psychische problematiek. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de medische adviezen van haar behandelaars en de GGD-arts. De rechtbank oordeelt dat de aan eiseres geboden opvang in De Brug, die bestaat uit een afgescheiden slaapruimte binnen een slaapzaal voor vrouwen, in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) toereikend is. De rechtbank concludeert dat er geen noodzaak is voor verdergaande opvang of toelating tot een andere vorm van maatschappelijke opvang. Het bestreden besluit van verweerder wordt in stand gehouden en het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de positieve verplichting van de overheid om te zorgen voor een adequate opvang van kwetsbare personen in acht moet worden genomen, maar dat de geboden opvang in dit geval voldoet aan de eisen van het EVRM.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 13/5012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: M.E. Braak.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres toegang verleend tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Bij besluit van 19 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door G. Samson en J. Baks (medewerkers Afdeling Stedelijke Zorg).
Overwegingen
1.
Eiseres is een 30-jarige vrouw, die naar eigen zeggen uit Burundi komt. Haar asielaanvraag is afgewezen en sinds 23 december 2009 kan zij uit Nederland worden verwijderd (GBA-verblijfscode 98). Bij besluit van 29 december 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 oktober 2010 om onder meer toelating tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wmo, op basis van een advies van de GGD van 21 december 2010, afgewezen.
Bij brief van 7 februari 2011 heeft eiseres wederom verzocht haar toe te laten tot de maatschappelijke opvang. Deze aanvraag is bij besluit van 1 maart 2011 afgewezen.
Sinds 1 september 2011 verbleef eiseres op grond van buitenwettelijk beleid in opvanglocatie De Brug.
Bij brief van 29 januari 2013 heeft eiseres verzocht om een heroverweging van het GGD-advies van 21 december 2010. Daartoe heeft zij verwezen naar een brief van 5 juli 2012 van psychologe mevrouw A.H. Tammes, werkzaam bij PsyQ te Rotterdam. In deze brief wordt met betrekking tot de psychische problematiek van eiseres gesteld dat het voor een positief effect van de behandeling noodzakelijk is dat eiseres de beschikking krijgt over een eigen ruimte, waar zij objectief veilig is, zodat kan worden gewerkt aan het verkrijgen van een gevoel van subjectieve veiligheid.
Op 11 maart 2013 heeft S. Spanjersberg, GGD-arts, een nieuw medisch advies uitgebracht. Dit advies luidt als volgt: “Er dient opvang te zijn met bed, bad en brood, zoals in De Brug geboden wordt. Wel is het gelet op de aard en de ernst van de medische problematiek aan te bevelen dat belanghebbende een eigen slaapkamer c.q. afgescheiden slaapruimte heeft.”
2.
Bij het primaire besluit is aan eiseres meegedeeld dat haar reeds eerder toegang is verleend tot De Brug op grond van buitenwettelijk beleid. Door middel van dit besluit wordt alsnog toegang verleend met inachtneming van onder meer artikel 20 van de Wmo, artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het medisch advies van 11 maart 2013.
Verder is meegedeeld dat de keuringsarts een eigen slaapkamer heeft aanbevolen, maar dat het niet mogelijk is eiseres in De Brug een eigen slaapkamer te geven vanwege het maximaal aantal bewoners. Er is wel voor gezorgd dat eiseres apart kan slapen, in die zin dat zij slaapt in een afgescheiden ruimte binnen de slaapzaal voor vrouwen, waar plaats is voor zes personen, waarbij nu drie vrouwen gebruik maken van de slaapzaal. Er is een situatie gecreëerd die zoveel mogelijk aansluit bij de aanbeveling van de arts, aldus verweerder.
3. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres zo goed als mogelijk wordt opgevangen binnen de gegeven mogelijkheden en dat hiermee wordt voldaan aan de positieve verplichting op grond van artikel 8 EVRM om haar te ondersteunen.
4.
Eiseres voert - onder verwijzing naar de onder 1. genoemde brief van 5 juli 2012 van psychologe Tammes en het medisch advies van 11 maart 2013 van GGD-arts Spanjersberg alsmede naar brieven van haar behandelend psychiater, dr. D.J. Vinkers - aan dat de geboden opvang in De Brug niet toereikend is. Haar behandelaars en de GGD hebben geconcludeerd dat zij getraumatiseerd is en voor haar objectieve veiligheid over een eigen, afsluitbare ruimte dient te kunnen beschikken. De stelling van verweerder dat een dergelijke opvang in De Brug niet is te realiseren, is in beleid gevatte onwil. Verweerder heeft de beschikking over opvang die wel geschikt is voor eiseres, maar wil haar op grond van haar verblijfsstatus daartoe geen toegang geven. Eiseres slaapt op een zaal met andere vrouwen, in een kamer die niet afsluitbaar is. Dit brengt schade toe. Vanwege een tweetal branden in De Brug, in december 2013 en op 14 januari 2014, durft eiseres niet meer in de opvang te verblijven. Zij zwerft nu of verblijft tijdelijk bij kennissen. Eiseres is van mening dat verweerder de positieve plicht heeft om iemand te beschermen vanwege medische problematiek en kwetsbaarheid in het licht van artikel 8 van het EVRM. Verweerder doet dit niet adequaat en schendt daarmee zijn positieve plicht. Eiseres meent voorts dat het mogelijk moet zijn om haar in een andere Wmo-instelling onder te brengen. In dat geval hoeft zij geen genoegen te nemen met een situatie die zoveel mogelijk aansluit bij de aanbeveling van de GGD-arts.
5.
In zijn uitspraak van 17 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7347, heeft de Centrale Raad van Beroep het volgende overwogen (r.o. 4.2):
“(…) Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22 december 2008 (LJN BG8776) heeft overwogen, merkt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) respect voor menselijke waardigheid en menselijke vrijheid als “the very essence” van het EVRM aan. Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht, zonder inmenging van buitenaf, de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen.
Dit artikel beoogt niet alleen de staten tot onthouding van inmenging in het privéleven te dwingen, maar kan onder omstandigheden ook aan het recht op eerbiediging van het privéleven inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborging ervan. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Het EHRM heeft meerdere malen geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook relevant is in zaken die betrekking hebben op de besteding van publieke middelen. Daarbij is wel van belang dat in een dergelijk geval aan de Staat een extra ruime “margin of appreciation” toekomt, terwijl het EHRM bij de bepaling van de bescherming die betrokkenen genieten onder het EVRM belang toekent aan de al dan niet legale status van het verblijf van betrokkenen. De Raad wijst in dit verband onder meer op het arrest van het EHRM van 27 mei 2008, in de zaak N. vs het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05 (EHRC 2008, 91).”
6.
Niet in geschil is dat eiseres behoort tot de categorie van kwetsbare personen die gezien artikel 8 van het EVRM in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privéleven. Ter beoordeling staat of de aan eiseres geboden maatschappelijke opvang in het licht van dit artikel toereikend kan worden geacht. Eiseres heeft terecht gesteld dat de beoordeling van de toereikendheid van de opvang niet geschiedt in het licht van de opvang die verweerder feitelijk ter beschikking staat in bestaande opvanglocaties zoals in dit geval De Brug. Op grond van de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting is verweerder gehouden toereikende opvang te bieden. Zou de opvang in de beschikbare locaties niet toereikend zijn, dan is verweerder gehouden elders of op andere wijze toereikende opvang te realiseren.
7.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de woonsituatie in De Brug bestaat uit aparte slaapzalen voor mannen en vrouwen. Er zijn twee slaapzalen voor vrouwen. In elke (afsluitbare) zaal kunnen zes personen verblijven, verdeeld over drie stapelbedden. Eiseres beschikt over een eigen sleutel voor haar slaapzaal. De stapelbedden worden door middel van houten wanden van elkaar gescheiden. Eiseres heeft een ruimte voor twee personen/een stapelbed voor zichzelf. De slaapzalen zijn niet volledig bezet. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd verklaard dat eventueel kan worden bekeken of een extra houten schot vanaf de vloer tot aan het plafond kan worden geplaatst, met een deur. Op deze manier kan de door eiseres gebruikte ruimte volledig van de rest van de slaapzaal worden afgescheiden. Voordat verweerder deze voorziening treft, moet eiseres zich wel in De Brug melden.
8.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat op basis van de medische gegevens moet worden geconcludeerd dat in haar geval alleen een afsluitbare, exclusief voor haar toegankelijke ruimte, zoals een eigen slaapkamer, als een toereikende vorm van opvang wordt aangemerkt.
In de brief van psychologe Tammes wordt gesproken over “een eigen ruimte”. De GGD-arts Spanjersberg adviseert “een eigen slaapkamer cq. een afgescheiden slaapruimte”. In de brief van 28 augustus 2012 van behandelend psychiater dr. Vinkers wordt vermeld dat het voor de klachten van eiseres belangrijk is dat zij in een rustiger omgeving kan worden opgevangen dan thans (in de huidige opvang, De Brug) het geval is. In zijn brief van
27 januari 2014 verklaart dr. Vinkers dat de angstklachten van eiseres zijn verergerd na de brand in de opvanglocatie. Uit deze stukken blijkt niet zonder meer dat de thans geboden opvang qua woonsituatie onvoldoende is. Eiseres kan in De Brug immers - conform het advies van de psychologe en de GGD-arts - beschikken over een eigen, afgescheiden ruimte in een afsluitbare slaapzaal. Bovendien heeft verweerder zich bereid verklaard een verdergaande voorziening te treffen, waarmee eiseres zich geheel van haar kamergenoten kan afzonderen. Daarbij komt ook dat de psychiater niet nader benoemt aan welke criteria “een rustiger omgeving” naar zijn mening zou moeten voldoen. In dit verband wordt met betrekking tot de aangegeven toegenomen angstklachten vanwege de branden in De Brug opgemerkt, dat naar aanleiding van deze incidenten (waarbij een plank van de televisiekast werd beschadigd respectievelijk een deel van een wand in de lockerruimte is verschroeid) camera’s zijn geplaatst en extra bewaking is ingezet ter bevordering van de veiligheid.
9.
Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies van 1 juli 2013 van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Rotterdam, blijkt dat eiseres in het kader van de zogenaamde opvang met bed, bad en brood, zoals in de Brug wordt geboden, naast haar eigen slaapplaats, ook maaltijden, leefgeld en een openbaar vervoerskaart kreeg. Daarnaast kon eiseres aanspraak maken op medisch noodzakelijke zorg en medicatie.
10.
De rechtbank acht de aan eiseres geboden maatschappelijke opvang in het licht van artikel 8 van het EVRM in de gegeven omstandigheden toereikend. Voor een verdergaande opvang dan wel toelating tot een andere door eiseres gewenste vorm van maatschappelijke opvang bestaat geen noodzaak.
11.
Het bestreden besluit kan in stand blijven. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.