In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en een commanditaire vennootschap te Terneuzen. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete van € 2.400,- aan de commanditaire vennootschap wegens overtreding van artikel 11a, vierde lid, van de Tabakswet. De rechtbank oordeelt dat de overtredingen van het eerste en vierde lid van artikel 11a van de Tabakswet zodanig nauw samenhangen dat de minister bevoegd was om de boetetarieven voor recidive toe te passen. De rechtbank stelt vast dat de commanditaire vennootschap eerder is beboet voor soortgelijke overtredingen, waardoor de huidige overtreding als recidive kan worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister, omdat deze de commanditaire vennootschap ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de commanditaire vennootschap niet vrijgesteld was van het handhaven van een rookverbod, omdat het café niet voldeed aan de oppervlakte-eis van 70 m². De rechtbank concludeert dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank bepaalt dat de minister het door de commanditaire vennootschap betaalde griffierecht van € 310,- dient te vergoeden.