In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen HSPro Maastricht B.V. (eiseres) en de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (verweerster) over de afwijzing van een aanvraag voor vrijstelling van verplichte deelneming in het pensioenfonds. Eiseres had op 24 mei 2012 een aanvraag ingediend voor vrijstelling op basis van een eigen pensioenregeling, maar deze werd door verweerster afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 2 november 2012. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 28 augustus 2013 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van haar stellingen over de eigen pensioenregeling. Eiseres heeft deze stukken ingediend, waarop verweerster heeft gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting te houden.
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) de minister op aanvraag van het bedrijfsleven kan besluiten tot verplichtstelling van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds. De rechtbank oordeelt dat verweerster terecht heeft aangenomen dat eiseres onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voldeed aan de voorwaarden voor een vrijstelling, omdat de eigen pensioenregeling niet tijdig was getroffen. De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat er geen onvoorwaardelijke toezegging was gedaan door verweerster.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.