In deze zaak heeft de Vereniging van Reizigers, vertegenwoordigd door mr. A. Jankie, een klacht ingediend bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over vermeende excessief hoge tarieven die KLM en SLM in rekening zouden brengen op de vliegroute Amsterdam-Paramaribo. De klacht is gebaseerd op de stelling dat deze tarieven misbruik van economische machtspositie opleveren, in strijd met artikel 24 van de Mededingingswet. De ACM heeft echter besloten de klacht niet verder te onderzoeken, onder verwijzing naar zijn prioriteitenbeleid. Dit leidde tot een juridische procedure die uiteindelijk resulteerde in een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 20 augustus 2010, waarin werd bepaald dat ACM een nader onderzoek moest uitvoeren naar de klacht van eiseres, met focus op de periode vanaf mei 2006.
Na het uitvoeren van dit onderzoek concludeerde ACM dat er geen aanwijzingen waren voor het hanteren van excessieve tarieven door KLM en SLM. De rechtbank Rotterdam heeft de zaak op 17 april 2014 beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de bevindingen van ACM voldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor misbruik van machtspositie door KLM en SLM, en dat ACM terecht had afgezien van een verder onderzoek naar de economische machtspositie. De rechtbank verklaarde het beroep van de Vereniging van Reizigers ongegrond, en bevestigde dat het bestreden besluit van ACM in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij claims van machtsmisbruik en de rol van ACM in het handhaven van mededingingsregels.