In het thans bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit gehandhaafd en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“(…)
12. Ingevolge artikel 3, eerste lid, Mw heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit “tot taak het
verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van deze wet.” Uit de memorie van toelichting bij de Mededingingswet blijkt dat de d-g NMa bij de beslissing of hij een klacht in behandeling neemt en welke prioriteiten hij daarbij stelt, de nodige discretionaire ruimte heeft.
13. Bij de NMa komen meer klachten binnen dan in behandeling kunnen worden genomen.
Tegen de achtergrond van zijn beperkte arbeidscapaciteit en middelen is de d-g NMa derhalve genoodzaakt bepaalde keuzes te maken. Bij het afwegingsproces kunnen verschillende factoren een rol spelen. De d-g NMa heeft op 23 januari 2004 de volgende prioriteringscriteria vastgesteld in de NMa-agenda 2004: economische importantie, het belang voor de consument, de ernst van de vermoedelijke overtreding en de doeltreffendheid en doelmatigheid van het optreden van de NMa. Zo kan de d-g NMa besluiten geen nader onderzoek te doen, omdat de gedraging vergeleken met andere gedragingen minder schadelijk is voor de economie en de consument.
14. Naar het oordeel van de d-g NMa dienen de naar voren gebrachte bezwaren van VVR ongegrond te worden verklaard. De d-g NMa overweegt hieromtrent als volgt.
15. Tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname is in 1990 een overeenkomst gesloten inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden. Deze luchtvaartovereenkomst (hierna: LVO) geldt voor onbepaalde tijd en kan door beide partijen te allen tijde schriftelijk worden beëindigd met een opzeggingstermijn van 12 maanden. Op grond van de LVO hebben de Nederlandse en de Surinaamse overheid KLM en SLM aangewezen als enige luchtvaartmaatschappijen die de luchtdiensten op de directe routes Amsterdam – Paramaribo en Paramaribo – Amsterdam mogen exploiteren.
KLM en SLM hebben hiervoor een exploitatievergunning verkregen. KLM en SLM stellen de tarieven vast voor deze luchtvaartverbinding die conform de LVO ter goedkeuring dienen te worden voorgelegd aan de luchtvaartautoriteiten van beide landen. In het verlengde van de LVO hebben KLM en SLM een samenwerkings- en exploitatieovereenkomst gesloten. De samenwerkingsovereenkomst is volgens VVR in strijd met de Mededingingswet.
16. Blijkens antwoorden op Kamervragen is de inzet van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat er op gericht op de route Amsterdam-Paramaribo v.v. (meer) marktwerking te laten ontstaan. Hiertoe hebben luchtvaartbesprekingen plaatsgevonden tussen delegaties van de Republiek Suriname en het Koninkrijk der Nederlanden. Hierbij stond de wens van de Nederlandse regering, inhoudende liberalisering van de luchtvaartrelaties op de rechtstreekse vliegroute tussen Nederland en Suriname, centraal. Op 29 april 2004 zijn de luchtvaartautoriteiten van beide landen een zogeheten Memorandum of Understanding overeengekomen en hebben zij overeenstemming bereikt de respectieve overheden aan te bevelen de LVO met betrekking tot een aantal nader genoemde artikelen te wijzigen. Zo wordt aanbevolen de LVO zodanig aan te passen dat per 1 mei 2006 per land maximaal drie luchtvaartmaatschappijen kunnen worden aangewezen voor de exploitatie van de luchtdienst Amsterdam-Paramaribo v.v. Het monopolie van KLM en SLM op voornoemde route zou vanaf mei 2006 tot het verleden kunnen gaan behoren.
17. Voorts is in een Addendum bij dit Memorandum of Understanding ten aanzien van lijndiensten onder meer vastgesteld dat KLM en SLM met ingang van 1 mei 2004 binnen een periode van 60 werkdagen dienen aan te geven en te rapporteren welke aanvullende maatregelen zij kunnen nemen om tegemoet te komen aan de vraag naar capaciteit en beschikbaarheid van lagere tariefklassen. Deze maatregelen zullen vervolgens terstond worden ingevoerd nadat de bevoegde autoriteiten daarmee hebben ingestemd. Voorts zullen de bevoegde autoriteiten op basis van de rapportage overleg voeren ten einde te bepalen of zij voldoende overtuigd zijn dat KLM en SLM inderdaad het uiterste hebben gedaan om de markt op adequate wijze te bedienen (namelijk door een verhoging van de capaciteit en een toenemende beschikbaarheid van lagere tariefklassen). Indien de bevoegde autoriteiten onvoldoende zijn overtuigd, dan kunnen de overheden ieder een tweede carrier aan-wijzen, die in de eerste 6 weken ten minste een vlucht per week mag uitvoeren. De bevoegde auto-riteiten zullen in onderling overleg bezien of een verruiming van het aantal vluchten wenselijk is.
18. Naar het oordeel van de d-g NMa kan uit het voorgaande worden afgeleid dat de tarieven op
de vliegroute Amsterdam-Paramaribo v.v. (verder) kunnen gaan dalen en dat de beschikbaarheid van plaatsen zal kunnen toenemen.
19. Het feit dat bij besluit van 8 oktober 2001 in zaak 11 (SHIVA/KLM) reeds is geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van een economische machtspositie, voor een herziening van welk oordeel in deze procedure geen plaats is, gevoegd bij de hierboven beschreven ontwikkelingen, leiden de d-g NMa tot het oordeel dat optreden van de NMa, welk optreden zou bestaan uit het instellen van een nader onderzoek, in aanmerking nemende haar beperkte capaciteit en middelen, niet doelmatig kan worden geacht. Gelet hierop zullen de bezwaren van VVR gepasseerd worden.
20. Overigens kan de d-g NMa VVR niet volgen in haar stelling dat het bestreden besluit is genomen in strijd met (door VVR niet nader gespecificeerde) algemene beginselen van behoorlijk bestuur of in strijd met eerder genomen besluiten. Bij dat laatste is van belang dat VVR niet heeft aangegeven waaruit deze strijdigheid dan zou moeten bestaan, terwijl dat evenmin uit haar stellingen is af te leiden.
21. Het in voorgaande zin gestelde geldt ook met betrekking tot de (niet nader onderbouwde) strijdigheid met artikel 153 EG-Verdrag, nog daargelaten de vraag in hoeverre aan dit artikel
rechtstreekse werking toekomt.”