1.Ingevolge artikel 1 van de Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (hierna: Richtlijn 1999/37) is deze richtlijn van toepassing op de documenten die door de lidstaten bij de inschrijving van motorvoertuigen worden afgegeven.
Ingevolge artikel 2 wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder:
a. a) voertuig: elk voertuig zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (hierna: Richtlijn 70/156);
b) inschrijving: de administratieve toestemming voor de deelneming van een voertuig aan het wegverkeer, die de identificatie daarvan en de toekenning van een volgnummer, aan te duiden als inschrijvingsnummer, omvat;
c) kentekenbewijs: het document dat bevestigt dat het voertuig in een lidstaat is ingeschreven;
d) (…).
Ingevolge artikel 4 wordt voor de toepassing van deze richtlijn het door een lidstaat afgegeven kentekenbewijs door de overige lidstaten erkend voor de identificatie van het voertuig in het internationale wegverkeer en voor de nieuwe inschrijving ervan in een andere lidstaat.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Regeling voertuigen (hierna: de Regeling) kan in het kader van een aanvraag van een kentekenbewijs, een individuele goedkeuring of een door de RDW uitgevoerd onderzoek door de RDW het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) worden vastgesteld.
(…).
Ingevolge het derde lid wordt het VIN vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in bijlage I.
Ingevolge artikel 1 van Bijlage 1 behorende bij de Regeling ten tijde van het bestreden besluit, wordt in deze bijlage verstaan onder:
samengesteld voertuig: een voertuig, waarvan de hoofdonderdelen afkomstig zijn van twee of meer voertuigen;
(…);
VIN: een gestructureerde combinatie van tekens die de fabrikant oorspronkelijk aan ieder voertuig heeft gegeven, met het doel om, zonder gebruikmaking van verdere informatie, ieder voertuig eenduidig te identificeren.
Ingevolge artikel 3 wordt, indien vaststelling van het VIN geschiedt in het kader van de aanvraag van een kentekenbewijs met een afzonderlijk onderzoek van het betrokken voertuig, voor een individuele goedkeuring, dan wel voor een ander onderzoek, het VIN vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 8.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, geschiedt de vaststelling van het VIN als bedoeld in artikel 3 aan de hand van het originele door de voertuigfabrikant in het voertuig ingeslagen VIN en overige voertuigkenmerken.
Ingevolge artikel 5 kan de Dienst Wegverkeer indien er twijfel bestaat over de juistheid van het voertuigidentificatienummer, het originele ingeslagen voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, een nader onderzoek instellen.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, wordt indien twee hoofdonderdelen van een samengesteld voertuig dat is voorzien van een volledig dragend of semi-dragend chassis afkomstig zijn van het oorspronkelijke type van het voertuig, het VIN als volgt vastgesteld. Indien het betreft
a. het chassis en de aandrijflijn, dan is het chassis bepalend voor het VIN;
b. de aandrijflijn en de carrosserie, dan is de carrosserie bepalend voor het VIN;
c. het chassis en de carrosserie, dan is het oudste hoofdonderdeel bepalend voor het VIN van het samengestelde voertuig.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, wordt onder de datum waarop een voertuig in gebruik is genomen, in deze regeling verstaan de datum van eerste toelating van het voertuig zoals vermeld op het kentekenbewijs.
Ingevolge het tweede lid wordt de in het eerste lid vermelde datum van eerste toelating door de RDW vastgesteld op de wijze zoals vermeld in bijlage II.
Ingevolge artikel 3 van Bijlage II behorende bij de Regeling wordt, indien de vaststelling van de datum van eerste toelating geschiedt in het kader van de aanvraag van een kentekenbewijs met een afzonderlijk onderzoek van het betrokken voertuig, de datum van eerste toelating vastgesteld aan de hand van het in bijlage I vastgestelde VIN en overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 10 van deze bijlage.
Ingevolge artikel 36, vijfde lid, van Wegenverkeerswet 1994 (WvW) dienen motorrijtuigen en aanhangwagens overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de WvW (oud) wordt een kentekenbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels ongeldig verklaard in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
Op grond van artikel 37, derde lid, aanhef en onder d, van het Kentekenreglement (Kr) kan de RDW een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat degene aan wie dat bewijs is afgegeven, opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn.