6.3.Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Het tweede lid bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
7. Verweerder heeft de intrekking vanaf 1 januari 2009 niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 januari 2009 tot en met 6 juni 2013 (periode in geding).
8. In geschil is de vraag of in dit geval voldoende aanleiding bestond voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eisers verstrekte bijstandsuitkering. Uitgangspunt hierbij vormt artikel 53a van de Wwb dat verweerder een discretionaire bevoegdheid verleent om onderzoek in te stellen naar de juistheid of volledigheid van de door de bijstandsgerechtigde verstrekte en voor de bijstandverlening relevante gegevens.
Blijkens het mutatierapport van verweerder van 8 oktober 2012 is eiser op die datum opgeroepen voor een zogenaamd “dienstverlenend gesprek” (lees: een controle op het recht op bijstand). Deze periodieke controles gelden in beginsel voor alle bijstandsgerechtigden.
Uit de rapportage kan worden opgemaakt dat de reden voor de controle in dit geval is geweest de constatering door de consulent dat al lang geen gesprek met eisers had plaatsgevonden. De klantmanager heeft zijn bevindingen per e-mail gerapporteerd aan het projectteam fraude (sociale recherche), dat daarin aanleiding heeft gezien een nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering in te stellen en daarbij het IBF in te schakelen. Van een projectmatig onderzoek (een ‘pilot’), enkel gericht op een bepaalde groep bijstandsgerechtigden - hier: personen van Turkse afkomst - is dus niet gebleken. De stelling van eisers dat het onderzoek van verweerder discriminatoir van aard is, mist dan ook feitelijke grondslag.
De rechtbank stelt vast dat de weergave in het mutatierapport van 8 oktober 2012 niet geheel aansluit op het onderzoeksverslag van het IBF, waarin wordt vermeld dat de aanleiding tot het onderzoek is gelegen in het feit dat eiser meerdere keren per jaar naar Turkije gaat, en dat ook niet meer kan worden achterhaald wat de klantmanager in zijn
e-mail aan het projectteam heeft gemeld. Uit het mutatierapport komt echter genoegzaam naar voren dat bij de consulent twijfels zijn gerezen over het gebruik door eiser van zijn Turkse paspoort en over diens vakantiereizen naar Turkije. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat in het geheel geen gerechtvaardigde aanleiding bestond voor het instellen van een rechtmatigheidsonderzoek en daarbij het mogelijke bezit van (verzwegen) onroerend goed in Turkije te betrekken waardoor verweerder niet in redelijkheid of op onjuiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot het doen van onderzoek.
Voor zover eisers in dit verband ter zitting hebben aangevoerd dat het IBF in strijd met zijn eigen “Processchema signaal grensoverschrijdend onderzoek” heeft gehandeld, door op basis van een onvoldoende concreet signaal een onderzoek te starten, overweegt de rechtbank dat - zoals ter zitting door verweerder is toegelicht - dit schema van het IBF bedoeld is als leidraad voor gemeenten ter voorkoming van het indienen van aanvragen voor onderzoeken die nergens toe kunnen leiden.
9. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat het door verweerder ingezette middel (onderzoek door het IBF) disproportioneel is dan wel een ongerechtvaardigde inbreuk vormde op het recht op respect voor het privéleven van eisers, zoals beschermd in artikel 8 van het EVRM.
Daartoe wordt overwogen dat de uit dit onderzoek verkregen informatie tot doel heeft de rechtmatigheid van de te verlenen of verleende bijstand te kunnen vaststellen. De rechtbank merkt dit doel aan als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland, nu daaronder mede begrepen moet worden geacht het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen.
Vaststaat dat de gehanteerde onderzoeksmiddelen een inbreuk vormden op het recht op respect voor het privéleven van eisers. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3307) biedt de onder 8 vermelde onderzoeksbevoegdheid hiervoor een wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De rechtbank acht de inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eisers evenredig met het met het onderzoek te dienen doel, nu het IBF zich heeft beperkt tot het opvragen van gegevens bij openbare (gemeentelijke) registers in Turkije naar het betalen van onroerend zaaks belasting en onderzoek naar het bezit van onroerend goed. Ook aan het vereiste van subsidiariteit is voldaan nu er geen ander passend, minder ingrijpend middel ter beschikking stond. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende rechtvaardiging voor de gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eisers. Nu ook overigens niet is gebleken dat in deze zaak bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zodanig indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht, volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en dat de bevindingen daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten.
10. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om de op 14 december 2012 op minimaal
€ 85.733,- getaxeerde waarde van de onroerende zaken voor onjuist te houden. De omstandigheid dat de makelaar/taxateur deze taxatie in een latere verklaring d.d. 13 juli 2013 terugtrekt, maakt dit niet anders. De rechtbank acht hierbij van belang dat de taxateur in zijn nieuwe verklaring niet aangeeft wat de waarde van de woning dan wel zou moeten zijn. Bovendien mag van een ter zake deskundig persoon als een makelaar/taxateur worden verwacht dat deze in staat is om op basis van de voorhanden zijnde gegevens, zoals vermeld in het bij het IBF-rapport gevoegde taxatierapport, en in dat verband verstrekte videobeelden, een nauwkeurige inschatting te maken van de waarde van de onroerende zaken. Eisers hebben geen tegenrapport van een makelaar of taxateur ingebracht waaruit een andere, lagere, waarde blijkt noch anderszins aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de totale waarde van de onroerende zaken beneden de voor hen geldende vermogensgrens lag. Uitgaande van de getaxeerde waarde in 2012 en de belastinggegevens is in voldoende mate aannemelijk dat eisers sinds 1 januari 2009 beschikten over vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens.
11. Vaststaat dat eisers het bezit van het onroerend goed niet door middel van een rechtmatigheidsformulier aan verweerder hebben opgegeven. Voor de stelling van eiser dat hij daarvan wel mondeling melding heeft gemaakt, is geen nader bewijs overgelegd.
Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat eisers de op hen rustende inlichtingen-plicht hebben geschonden. Verweerder heeft dan ook op goede gronden het recht op bijstand met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken en de over de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 april 2013 verleende bijstand teruggevorderd. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
12. Het bestreden besluit kan in stand blijven. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.