In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de sluiting van een woning op basis van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De burgemeester van Rotterdam had op 7 december 2012 besloten de woning van eiser te sluiten voor de duur van zes maanden, nadat bij een doorzoeking 84,4 gram softdrugs (cannabis) was aangetroffen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de sluiting onterecht was en dat de doorzoeking onrechtmatig was geweest. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, maar dat er substantiële bijkomende omstandigheden moesten zijn om van een 'ernstig geval' te kunnen spreken, wat in dit geval ontbrak. De rechtbank benadrukte dat het sluiten van een woning geen standaardmaatregel mag zijn en dat in beginsel met een waarschuwing of soortgelijke maatregel moet worden volstaan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en droeg hem op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.