Op 24 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de opheffing van een sluitingsbevel voor een horeca-inrichting. De verzoekster, die de horeca-inrichting exploiteert, had een verzoek ingediend om het sluitingsbevel op te heffen dat op 23 september 2011 was opgelegd na ernstige geweldsincidenten. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de Horecanota Rotterdam 2012-2016 niet expliciet voorziet in de opheffing van een sluitingsbevel, verzoekster zich op dit nieuwe beleid kan beroepen. De rechter benadrukte dat bij de beoordeling van de aanvraag om opheffing van de sluiting, uit een oogpunt van gelijkheid en rechtszekerheid, moet worden aangenomen dat een sluiting bij ernstige geweldsincidenten maximaal zes maanden kan duren. Aangezien de horeca-inrichting al meer dan twee jaar gesloten was, kon de onherroepelijkheid van het sluitingsbevel niet langer als uitgangspunt worden genomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder, de burgemeester van Rotterdam, het verzoek om opheffing van het sluitingsbevel had moeten toewijzen. Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verweerder nog inhoudelijk moest beslissen over de aanvraag voor een exploitatievergunning. De voorzieningenrechter gaf verweerder de gelegenheid om binnen zes weken na de uitspraak de geconstateerde gebreken te herstellen. Tevens werd bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht moest vergoeden en dat verweerder in de proceskosten werd veroordeeld.