ECLI:NL:RBROT:2013:4597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
AWB-11_03501
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrecht inzake de vrijgave van batterijladers na bestuurlijke lus

Op 27 juni 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Brands Group B.V. en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De rechtbank constateert dat de minister zijn toezegging om de gebreken in de besluitvorming tijdig te herstellen niet is nagekomen. In de tussenuitspraak van 7 maart 2013 had de rechtbank de minister de gelegenheid gegeven om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, maar de minister heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, dat de verhandeling van een partij batterijhouders opschortte, voor zover het niet enkel gaat om de herroeping van het eerdere besluit van 16 april 2010. Dit betekent dat eiseres, Brands Group B.V., vrijstaat om de partij batterijhouders te verhandelen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van eiseres om schadevergoeding gehonoreerd. De rechtbank stelt het schadebedrag vast op € 4.343,21, gebaseerd op de door eiseres overgelegde stukken. Ook wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 302,- en de proceskosten van € 1.888,-, die aan eiseres moeten worden betaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door mr. J. Bergen, in aanwezigheid van griffier mr. dr. R. Stijnen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 11/3501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2013 in de zaak tussen

Brands Group B.V., te Deurne, eiseres,

gemachtigde: mr. X.P.C. Wynands,
en

de minister van Volksgezondheid, welzijn en Sport (de minister), verweerder,

gemachtigde: mr. G.J. van Midden.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2010 heeft de minister de vrijgave van een zending batterijladers bekend onder containernummer TGHU 039377-5 die is binnengebracht met het oogmerk te worden verhandeld in de Europese Unie met toepassing van artikel 27 van de verordening EG nr. 765/2008 opgeschort.
Bij besluit van 11 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft de minister naar aanleiding van het bezwaar van eiseres de opschorting vervangen door een gelasting in de zin van artikel 21, tweede lid, van de Warenwet, welke ertoe strekt dat eiseres de verhandeling van de bovengenoemde partij batterijladers staakt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013.
Bij tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 7 maart 2013 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak en met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen:
  • een nieuw monster van de zending batterijladers waarop het bestreden besluit ziet te testen aan de hand van de normen van bijlage 1 bij de Warenwetregeling aanwijzing normen elektrotechnische produkten en om in aansluiting daarop eventueel een nieuwe beslissing te nemen omtrent de toepassing van artikel 21 van de Warenwet,
  • ten aanzien van het verzoek om toepassing van artikel 7:15 van de Awb een beslissing te nemen,
  • ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding een standpunt in te nemen of een beslissing te nemen.
De minister heeft de rechtbank bij brief van 20 maart 2013 bericht dat een nieuw monster van de zending batterijladers zal worden getest in overeenstemming met de beslissing van de rechtbank, dat afhankelijk van de uitkomsten daarvan een standpunt zal worden ingenomen ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding, dat de rechtbank tijdig over de uitkomsten hiervan wordt bericht, dat de minister een begunstigende beslissing zal nemen over de toepassing van artikel 7:15 van de Awb en hierover nog nader zal worden bericht.
Omdat de tussenuitspraak op 8 maart 2013 is verzonden en de vergunde termijn van zes weken ongebruikt is verstreken op 19 april 2013 en de minister de rechtbank in afwijking van zijn eerdere toezeggingen niet heeft bericht, heeft de griffier op 28 mei 2013 telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van de minister. Laatstgenoemde heeft toen aangegeven dat de rechtbank uiterlijk in de week van 3 juni 2013 schriftelijk zou worden bericht.
De rechtbank heeft nadien niets meer van de minister vernomen.

Overwegingen

1.
De rechtbank constateert dat de minister zijn toezegging om de gebreken in de besluitvorming (tijdig) te herstellen niet is nagekomen. De rechtbank heeft daarom onder toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb afgezien van een nadere zitting en heeft het onderzoek gesloten.
2.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in haar tussenuitspraak van 7 maart 2013 zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen, voor zover het bestreden besluit tot iets anders strekt dan de blote herroeping van het besluit van 16 april 2010. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij geen aanleiding ziet om, vanwege de enkele stelling van de minister dat de positieve testen die zijn verricht door onderzoeksbureaus KEMA Quality en TÜV Rheinland zijn verricht op andere niet-identieke partijen, de minister nogmaals in de gelegenheid te stellen een besluit te nemen omtrent de toepassing van artikel 21, tweede lid, van de Warenwet. Een en ander heeft tot gevolg dat het eiseres vrij staat de partij batterijhouders te verhandelen.
3.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding het verzoek van eiseres om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te honoreren. De rechtbank stelt het door de minister te vergoeden schadebedrag overeenkomstig de ter zitting van 29 januari 2013 door eiseres overgelegde en door de minister niet weersproken stukken vast op € 4.343,21.
4.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.888,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het bestreden besluit tot iets anders strekt dan de blote herroeping van het besluit van 16 april 2010,
  • bepaalt dat de minister aan eiseres het betaalde griffierecht van € 302,- vergoedt,
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.888,-, te betalen aan eiseres,
  • kent eiseres ten laste van de minister een schadevergoeding toe tot een bedrag van € 4.343,21.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, rechter, in aanwezigheid van
mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.