ECLI:NL:CBB:2015:311

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
13/541
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de veiligheidseisen van batterijladers en de toepassing van normen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister niet aannemelijk had gemaakt dat een partij batterijladers niet voldeed aan de veiligheidseisen. De minister had de verhandeling van deze batterijladers verboden op basis van een besluit van 11 juli 2011, waarin werd gesteld dat de batterijladers niet voldeden aan de eisen van de Warenwet. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en zich gebogen over de vraag welke normen van toepassing zijn op de batterijladers en of vervorming van de pennen bij de valtrommelproef genegeerd kan worden. Het College concludeert dat de eisen van de norm EN 50075 niet volledig van toepassing zijn, maar slechts 'as far as they reasonably apply'. Het College oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat de batterijlader als geheel moet voldoen aan de norm EN/IEC 60335-2-29 en dat de vervorming van de pennen bij de valtrommelproef niet genegeerd kan worden. Het hoger beroep van de minister wordt gegrond verklaard, de eerdere uitspraken van de rechtbank worden vernietigd en het beroep van de BV tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/541
17000
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 september 2015 op het hoger beroep van:

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, appellant (de minister)

(gemachtigde: mr. G.J. van Midden),

tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2013, kenmerk ROT 11/3501, en 27 juni 2013, kenmerk ROT 11/3501, in het geding tussen
de minister
en
[BV] B.V.te [plaats] ( [BV] )
(gemachtigde: mr. X.P.C. Wynands).

Procesverloop in hoger beroep

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2013 (tussenuitspraak, ECLI:NL:RBROT:2013:1449) en 27 juni 2013 (einduitspraak, ECLI:NL:RBROT:2013:4597). Bij deze uitspraken is beslist op het beroep van [BV] tegen het besluit van de minister van 11 juli 2011 (bestreden besluit), waarbij [BV] is gelast de verhandeling van een partij batterijladers te staken wegens strijd met de veiligheidseisen.
[BV] heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Op 28 augustus 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Vervolgens is het onderzoek bij beschikking van 16 februari 2015 heropend, omdat het College zich onvoldoende voorgelicht achtte over de technische aspecten van de zaak.
Bij brief van 21 mei 2015 heeft de minister nadere stukken ingediend. Op 4 juni 2015 heeft een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Daarbij heeft de minister zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [deskundige 1] en [deskundige 2] , beiden werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), en betrokken (geweest) bij de Administrative Co-operation Working Group (LVD AdCo). [BV] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door [deskundige 3] , werkzaam bij DEKRA Certification BV en betrokken bij de normencommissies NEC 61, CENELEC Technisch Comité 61 en IEC Technisch Comité 61.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraken. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Bij besluit van 16 april 2010 heeft de minister de vrijgave van een partij batterijladers (type GP PowerBank S350, met EANcode 4891199096365) opgeschort, omdat deze niet aan de in het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten bedoelde veiligheidseisen voldoen. Volgens de minister was bij onderzoek door de VWA gebleken dat niet werd voldaan aan de eisen van par. 24.3 van norm NEN 1020. Voorts waren de pennen na de valtrommelproef zodanig vervormd dat de contactstop niet meer voldeed aan par. 8 en 9.1 van NEN 1020 en/of standaardblad 1 van EN 50075.
1.3
Bij het bestreden besluit van 11 juli 2011 heeft de minister het besluit van 16 april 2010 ingetrokken en vervangen door een op artikel 21 van de Warenwet gebaseerde last aan [BV] om de verhandeling van de betreffende partij batterijenladers te staken. Tegen dit besluit was het beroep bij de rechtbank gericht.

Uitspraken van de rechtbank

2.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hier om een contactstop gaat in de zin van bijlage 2 bij de Warenwetregeling aanwijzing normen elektrotechnische produkten (aanwijzing). De rechtbank is van oordeel dat de batterijladers getest dienden te worden aan de hand van de eisen van bijlage 1 bij de aanwijzing. Omdat in geschil was of de zending batterijladers zouden voldoen aan de eisen van bijlage 1 bij de aanwijzing, heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken na de tussenuitspraak een nieuw monster van de zending batterijladers te testen aan de hand van de normen van bijlage 1 bij de aanwijzing en om in aansluiting daarop eventueel een nieuwe beslissing te nemen omtrent de toepassing van artikel 21 van de Warenwet.
2.2
Bij brief van 20 maart 2013 heeft de minister de rechtbank bericht dat een nieuw monster van de partij batterijladers zal worden getest in overeenstemming met de beslissing van de rechtbank en dat de rechtbank tijdig over de uitkomsten hiervan zal worden bericht.
2.3
In de einduitspraak van 27 juni 2013 heeft de rechtbank overwogen dat de in de tussenuitspraak vergunde termijn van 6 weken ongebruikt is verstreken op 19 april 2013, dat de griffier van de rechtbank op 28 mei 2013 telefonisch contact heeft opgenomen met de gemachtigde van de minister, dat laatstgenoemde toen heeft aangegeven dat de rechtbank uiterlijk in de week van 3 juni 2013 schriftelijk zou worden bericht, doch dat de rechtbank nadien niets meer van de minister heeft vernomen.
Onder verwijzing naar hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, voor zover het tot iets anders strekt dan de blote herroeping van het besluit van 16 april 2010. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat zij geen aanleiding ziet om, vanwege de enkele stelling van de minister dat de positieve testen die zijn verricht door onderzoeksbureaus KEMA Quality en TÜV Rheinland, zijn verricht op andere niet-identieke partijen, de minister nogmaals in de gelegenheid te stellen een besluit te nemen tot het gelasten van het staken van de verhandeling van de betreffende batterijladers. Een en ander leidde de rechtbank tot de conclusie dat het [BV] vrij staat de partij batterijladers te verhandelen.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Het geschil dat partijen verdeeld houdt, betreft de vraag welke normen op de batterijladers van toepassing zijn, en dan met name de vraag of vervorming van de pennen bij de zogenoemde valtrommelproef al dan niet dient te worden genegeerd. Volgens de normen waarop [BV] wijst, leidt vervorming van de pennen niet tot de conclusie dat het product onveilig is. Op grond van de normen die volgens de minister van toepassing zijn, leidt vervorming van de pennen tot de conclusie dat het product niet aan die normen voldoet en daarom als onveilig dient te worden beschouwd. Het College overweegt het volgende.
3.2.1
Elektrotechnische producten moeten op grond van art. 3 van het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten (Warenwetbesluit) en art. 2 van Richtlijn 2006/95/EG (Richtlijn) bij juiste installatie, gebruik overeenkomstig hun bestemming en degelijk onderhoud geen gevaar opleveren voor personen, huisdieren of goederen. Zij moeten daartoe ten minste voldoen aan de in de bijlage bij het Warenwetbesluit opgenomen eisen. Die eisen houden onder meer in:
c. het produkt en zijn onderdelen moeten veilig en behoorlijk kunnen worden aangesloten en geïnstalleerd;
d. bij gebruik overeenkomstig de bestemming en voldoende onderhoud moeten gevaar voor letsel of schade ten gevolge van onvrijwillige aanraking van onderdelen die bestemd zijn om onder spanning te staan of stroom te geleiden, alsmede de mogelijkheid van het onder spanning raken of stroom geleiden van niet daartoe bestemde onderdelen zijn uitgesloten;
e. bij gebruik overeenkomstig de bestemming en voldoende onderhoud mogen geen temperaturen, lichtbogen of stralingen optreden, die gevaar zouden veroorzaken;
h. bij gebruik overeenkomstig de bestemming en voldoende onderhoud moeten zij voldoende bestand zijn tegen te verwachten uitwendige mechanische krachten.
3.2.2
Op grond van art. 4 van het Warenwetbesluit wordt een elektrotechnisch product vermoed aan voormelde eisen te voldoen wanneer het voldoet aan de veiligheidseisen van door de Minister aan te wijzen normen. Als zodanige normen heeft de Minister in de Warenwetregeling aanwijzing normen elektrotechnische produkten (Aanwijzing) onder meer aangewezen: EN/IEC 60335-2-29. Deze norm bevat “Particular requirements for battery chargers”.
3.3.1
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de batterijlader waar het hier om gaat een samengesteld elektrotechnisch product is, dat bestaat uit een acculader en een contactstopdeel. Aangezien contactstopdelen van de werkingssfeer van de richtlijn zijn uitgezonderd, gelden daarvoor geen geharmoniseerde normen. Op de zitting van 4 juni 2015 is namens de minister verklaard dat het om een geïntegreerde contactstop gaat, waarop norm EN 50075 van toepassing is.
Op batterijladers is volgens de minister in de eerste plaats norm EN/IEC 60335-2-29 van toepassing. Aangezien die norm geen vereisten bevat voor contactstopdelen, moet volgens de minister voor het contactstopdeel van de batterijlader op grond van artikel 4, eerste lid onder c van het Warenwetbesluit en artikel 7 van de Richtlijn worden aangesloten bij de niet-geharmoniseerde norm NEN 1020, die verwijst naar de evenmin geharmoniseerde norm EN 50075. Dat norm EN 50075 van toepassing is volgt ook uit par. 24 van EN/IEC 60335-2-29, waarin wordt verwezen naar par. 24.1 van de norm EN/IEC 60335-1. In EN/IEC 60335-1 is bepaald: “Components shall comply with the safety requirements specified in the relevant IEC standards as far as they reasonably apply”.
Die “relevant IEC standard” is hier, aldus de minister, norm EN 50075.
In de scope (par. 1) van die norm is het volgende vermeld:
“This standard applies to flat non-rewirable two-pole plugs without earthing contact with a rated voltage of 250 V a.c. and a rated current of 2,5 A. They are supplied with a cord, for the connection of equipment of class II, for household and similar purposes, and having no special protection against ingress of water are intended for indoor use. Plugs complying with this standard are suitable for use at ambient temperatures not normally exceeding 25°C, but occasionally reaching 35°C.
Plug portions of adaptors or equipment, such as razors or lamps with rechargeable batteries, plug-in transformers, etc., shall comply with the requirements of this standard as far as they reasonably apply”.
In par. 13.2 van EN 50075 is, voor zover hier van belang, onder meer vermeld:
“The plugs are tested in a tumbling barrel (…) The cord is cut so that a free length of approximately 100 mm projects from the plug or the outer end of the guard. The plugs fall from a height of 500 mm onto a steel plate, (…) the number of falls being: (…) 500 if the mass of the plug without the cord exceeds 100 g. (…) The plugs are tested individually in the tumbling barrel.
After the test, the plugs shall show no damage within the meaning of this standard. In particular: (…)
- the pins shall not have become so deformed that the plug cannot be introduced into the gauge of figure 2 and also fails to comply with the requirements of clause 7 and 8.2.”
3.3.2
De minister heeft voorts aangevoerd dat uit laboratoriumonderzoek door de VWA is gebleken dat de pennen van de contactstop na een aangepaste valtrommelproef – waarbij het aantal cycli onder verwijzing naar norm EN 60884-2-5 is beperkt tot 25 – dusdanig waren vervormd dat de onderlinge afstand van de uiteinden van de pennen kleiner was dan toegestaan volgens standaardblad 1 van norm EN 50075. Met het vervormen van de pennen gaat een reëel risico gepaard. De juiste stand van de pennen is van groot belang. Door een onvoldoende contact van een stekkerpen met de netspanning van het stopcontact kan brand ontstaan. Ook bestaat het gevaar dat een pen door terugbuigen zodanig beschadigd raakt dat deze bij plaatsing en verwijdering in de contactdoos achterblijft, waarbij de netspanning voor de gebruiker aanraakbaar wordt.
3.3.3
De minister heeft erop gewezen dat de VWA contact heeft opgenomen met TÜV Rheinland om na te gaan of de testmethode misschien afweek. Gebleken is echter dat zowel TÜV Rheinland als KEMA Quality de batterijladers hebben getest aan de hand van norm EN/IEC 60335-2-29. Zij hebben slechts voor het aantal cycli van de valtrommelproef (50) aansluiting gezocht bij norm EN/IEC 61558-1. Dat de door TÜV Rheinland en KEMA Quality geteste batterijladers een zwaardere valtrommelproef hebben doorstaan dan door VWA is uitgevoerd, betekent volgens de minister dat de partij die zij hebben getest een andere moet zijn geweest dan de partij die door VWA in beslag is genomen. Dat voor de valtrommelproef is aangesloten bij norm EN/IEC 61558-1 betekent beslist geen erkenning van de geschiktheid en juistheid van die norm. Dat TÜV en KEMA de zienswijze van [BV] zouden delen is onjuist, aldus de minister, aangezien zij de norm EN/IEC 61558-1 alleen hebben toegepast voor het aantal cycli van de valtrommelproef. Dat blijkt ook uit p. 83 en 84 van het keuringsrapport van TÜV Rheinland.
De minister is van mening dat de door [BV] gevolgde route – waarbij de batterijlader wordt getoetst aan de normen uit EN/IEC 61558-1 – onjuist is, aangezien EN/IEC 61558-1 een norm is voor transformatoren, waarbij EN/IEC 61558-2-6 specifieke eisen bevat voor veiligheidstransformatoren. De hier aan de orde zijnde batterijlader heeft een veiligheidstransformator als component en alleen dat onderdeel – en dus niet het contactstopdeel of de batterijlader als geheel – dient te worden getoetst aan EN/IEC 61558-1 en EN/IEC 61558-2-6. De minister heeft ten slotte opgemerkt dat de door [BV] verdedigde uitleg van het normenstelsel feitelijk neerkomt op cherry picking. [BV] is het namelijk, aldus de minister, ermee eens dat de batterijladers onder de norm voor batterijladers vallen, maar slaat vervolgens een zijpad in naar een andere norm die haar beter uitkomt.
3.4.1
Ook volgens [BV] zijn op grond van par. 24 van norm EN/IEC 60335-2-29, waarin wordt verwezen naar par. 24.1 van EN/IEC 60335-1, op de contactstop als component van de batterijlader de eisen van de relevante IEC standaard van toepassing, “as far as they reasonably apply”. Die “relevant IEC standard” is hier, aldus [BV] , norm EN/IEC 61558-1.
[BV] heeft daartoe het volgende aangevoerd. Een batterijlader is een soort transformator. In par. 24.1.2 van EN/IEC 61558-1 is vermeld dat de relevante norm voor de toetsing van “safety isolating transformers” EN/IEC 61558-2-6 is. In par. 16 van EN/IEC 61558-2-6 wordt verwezen naar par. 16 van EN/IEC 61558-1. In par. 16.1 van die norm is vermeld: “in regard to the test of 16.4, bending of the pins during the test is ignored”.
En in par. 16-4 van die norm is vermeld:
“Portable transformers with integral pins for introduction into fixed socket-outlets shall have adequate mechanical strength. (…) The test a) is carried out on three specimens that all shall withstand the tests. (…) a) The test is carried out in a tumbling barrel (…) If the transformer is provided with fixed external cord(s) they are cut to a length of 100 mm. Each specimen is tested individually. The barrel is turned at a rate of five revolutions per minute, 10 falls per minute thus taking place, the number of falls being:
- 50 if the mass of the specimen does not exceed 250 g;
- 25 if the mass of the specimen exceeds 250 g.
After the test, the specimen shall show no damage within the meaning of this standard, but it need not be operable. Small pieces may brake off, provided that the protection against electric shock is not affected.
Distortion of pins and damage to the finish and small dents which do not reduce the creepage distances of clearances below the values specified in 27.1 of IEC 60884-1 are neglected.”
Hieruit blijkt, aldus [BV] , dat vervorming van de pennen bij de beoordeling van het testresultaat na de valtrommelproef dient te worden genegeerd.
3.4.2
In reactie op het betoog van de minister dat de veiligheidstransformator slechts een component van de batterijlader is en dat alleen dat onderdeel aan EN/IEC 61558-1 moet worden getoetst heeft [BV] betoogd dat aangezien EN/IEC 60335-1 en EN/IEC 60335-2-29 geen specifieke eisen kennen ten aanzien van geïntegreerde contactstoppen, maar de EN/IEC 61558-1 en EN/IEC 61558-2-6 wel, ook de laatste route gevolgd kan worden. Een transformator met geïntegreerde contactstop en een batterijlader met geïntegreerde contactstop hebben immers grofweg eenzelfde functionaliteit, ze zijn gelijkwaardig in afmetingen en gewicht en ze hebben gelijkwaardige gebruiksomstandigheden. Dat in EN/IEC 61558-1 een gelijke test met valtrommelproef wordt omschreven als in NEN 1020 of EN 50075, doch met andere criteria voor de beoordeling van het testresultaat, heeft volgens [BV] ermee te maken dat de functionaliteit, afmeting, gewicht en gebruiksomstandigheden van de geïntegreerde contactstop anders zijn die die van een “normale” (niet-geïntegreerde) contactstop (in de volksmond een stekker). Ook volgens EN 50075 en NEN 1020 is een “normale” (niet-geïntegreerde) contactstop niet gelijk aan een geïntegreerde contactstop. EN 50075 en NEN 1020 houden immers geen rekening met de gebruikstoepassing, afmeting, gewicht en gebruiksomstandigheden van een geïntegreerde contactstop en erkennen dit ook. De norm EN/IEC 61558-1 is van toepassing op een gelijkwaardig product en houdt wél rekening met gebruikstoepassing, afmeting, gewicht en gebruiksomstandigheden van een geïntegreerde contactstop. Om die reden zou die norm dan ook gebruikt moeten of kunnen worden voor de evaluatie van de mechanische bestendigheid van de geïntegreerde contactstop van een batterijlader. [BV] heeft ten slotte betoogd dat de door hem gevolgde route wereldwijd door de industrie en door keur- en certificatie-instellingen wordt gehanteerd.
3.5.1
Het College onderschrijft het betoog van de minister dat het niet in de normsystematiek past dat op een contactstopdeel als onderdeel van een batterijlader tegelijkertijd meerdere verschillende normen van toepassing kunnen zijn, waaruit dan vervolgens gekozen zou kunnen worden.
Het College onderschrijft eveneens de opvatting van de minister dat op de onderhavige batterijlader, dus op het gehele product, de norm EN/IEC 60335-2-29 van toepassing is. [BV] heeft dit ook niet betwist. Het College is mede gelet op hetgeen partijen hieromtrent hebben aangevoerd – anders dan de rechtbank – van oordeel dat op grond van par. 24 EN/IEC 60335-2-29 en par. 24.1 van EN/IEC 60335-1 op het contactstopdeel de eisen van EN 50075 van toepassing zijn, “as far as they reasonably apply”. EN 50075 bevat de beschrijving van een valtrommelproef en (strenge) criteria voor de beoordeling van het testresultaat van de pennen van het contactstopdeel na de valtrommelproef.
3.5.2
Kernpunt in het onderhavige geschil is, nu de eisen van EN 50075 niet ten volle van toepassing zijn maar slechts “as far as they reasonably apply”, of eventuele verbuiging van de pennen van het contactstopdeel, zoals [BV] aanvoert, volledig dient te worden genegeerd. Het College merkt op dat in de norm die voor veiligheidstransformatoren van toepassing is (EN/IEC 61558-1) uitdrukkelijk (in par. 16.1 en 16.4) is vermeld dat verbuiging van de pennen dient te worden genegeerd. Het College stelt vast dat in norm EN/IEC 60335-2-29 zo’n bepaling niet is opgenomen.
De minister heeft ter zitting van 4 juni 2015 betoogd dat verbuiging van de contactstoppennen naar alle waarschijnlijkheid niet als afkeuringscriterium in EN/IEC 61558 is opgenomen, omdat voedingen met veiligheidstransformatoren over het algemeen relatief zwaar zijn en de stand van de techniek destijds nog niet zo ver was dat in redelijkheid kon worden verlangd dat de pennen bij de valtrommelproef niet zouden verbuigen.
Het College is van oordeel dat VWA bij het testen van de batterijlader, door de valtrommelproef aan te passen voor wat betreft het aantal omwentelingen – zoals te vinden is in par. 16-4 van norm EN/IEC 61558-1 – voldoende rekening heeft gehouden met dit specifieke product, in relatie tot hetgeen is vermeld in par. 24 van EN/IEC 60335-2-29 en par. 24.1 van EN/IEC 60335-1. Hiermee is een redelijke invulling gegeven aan de bepaling in EN 50075 “as far as they reasonably apply”. De minister betoogt dan ook terecht dat het te ver zou gaan om par. 16-1 en 16-4 van norm EN/IEC 61558-1 ook ten aanzien van de beoordeling van het testresultaat van de valtrommelproef leidend te laten zijn. Als het werkelijk de bedoeling zou zijn geweest dat verbuiging van de pennen bij de valtrommelproef voor een product als hier aan de orde dient te worden genegeerd, had het naar het oordeel van het College in de lijn der verwachtingen gelegen om dit ook uitdrukkelijk in de voor de batterijlader van toepassing zijnde basisnorm (EN/IEC 60335-2-29) te vermelden. Tegen deze achtergrond geplaatst heeft het betoog van [BV] het College er niet van overtuigd dat de in geding zijnde batterijlader zodanig gelijkwaardig is aan een veiligheidstransformator, dat voor de batterijlader - zonder onnodig gevaar voor de consument - de soepelere eisen van EN/IEC 61558-1 en 61558-2-6 voor wat betreft de beoordeling van het testresultaat van de valtrommelproef zouden kunnen volstaan. Het betoog van [BV] op dit punt faalt derhalve.
3.5.3
Dat keuringsinstanties als TÜV Rheinland en KEMA/DEKRA, zoals [BV] vervolgens als bijkomend argument heeft aangevoerd, een batterijlader plegen te testen aan de hand van norm EN/IEC 61558 is niet komen vast te staan. Uit pag. 84 van het door [BV] ingediende testrapport van TÜV Rheinland blijkt dat de batterijlader is getest aan de hand van de norm EN 50075, waarbij (uitsluitend) voor de wijze van uitvoering van de valtrommelproef (50 x in plaats van 500 x) aansluiting is gezocht bij EN/IEC 61558. Vermeld is immers dat het product voldoet aan de eisen van “mechanical strength” van EN 50075. In dat kader is voorts vermeld dat het product bij de valtrommelproef heeft voldaan aan de eisen: “No damages after the test” en “Requirements of clause 7 en 8.2 still fulfilled”, dat het product bij de “Rubbing test of plug-pins” heeft voldaan aan de eis: “No damage of the pins” en dat het bij de “Pull test” heeft voldaan aan de eis: “Pins not more than 1 mm displaced”, waarbij de opmerking is geplaatst: “Displacement: 0,4 mm”. Overigens staat het ook niet vast dat batterijladers uit dezelfde partij aan de test zijn onderworpen.
3.5.4
Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat uit de normen EN/IEC 60335-2-29 en EN 50075 volgt dat bewust en niet onterecht is vastgehouden aan een beoordeling van baterijladers op het aspect van verbuiging van contactstoppennen als gevolg van de valtrommelproef.
3.6.1
Hangende de onderhavige procedure heeft de minister bij brief van 10 oktober 2013 meegedeeld dat de (inspecteur-generaal van de) NVWA bij besluit van 15 juli 2013 heeft besloten om de vrijgave van de betreffende partij batterijladers op grond van artikel 27 van Verordening (EG) nr. 765/2008 op te schorten en verzocht om dat besluit, en het daartegen door [BV] ingediende bezwaarschrift, op grond van artikel 6:19 Awb bij de procedure te betrekken.
Omdat in dat stadium van de procedure niet duidelijk was of het wel mogelijk was om dat besluit bij het lopende hoger beroep te betrekken heeft de griffier van het College partijen bij brief van 17 oktober 2013 meegedeeld dat het bezwaarschrift van [BV] tegen het besluit van de NVWA
voorshandsbij de onderhavige hoger beroepsprocedure zou worden betrokken. Na het doen van die mededeling is onvoldoende aandacht besteed aan de implicaties bij toewijzing van het verzoek van de minister en is verzuimd om NVWA uit te nodigen om als partij aan het geding deel te nemen. Overigens is van de NVWA, in tegenstelling tot hetgeen daarover was meegedeeld in de brief van de minister van 10 oktober 2013, geen verzoek ontvangen om het besluit bij de behandeling van het hoger beroep te betrekken.
3.6.2
Het College ziet onvoldoende grondslag om in de onderhavige, door de minister aangespannen hoger beroepsprocedure het besluit van 15 juli 2013 te betrekken dat is genomen door de (inspecteur-generaal van de) NVWA op een andere juridische grondslag. Daarbij komt dat de bezwaren die [BV] tegen het besluit van 15 juli 2013 aanvoert niet zijn beperkt tot de vraag of de betreffende batterijladers voldoen aan de daaraan te stellen veiligheidseisen en dat over hetgeen [BV] in dit verband heeft aangevoerd nauwelijks debat is gevoerd. Het College zal daarom een afschrift van het bezwaarschrift tegen het besluit van 15 juli 2013 doorzenden aan de NVWA ter verdere behandeling.
4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Het bezwaarschrift tegen het besluit van 15 juli 2013 zal ter verdere behandeling worden doorgezonden aan de NVWA.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [BV] tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en
mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015.
w.g. W.E. Doolaard w.g. J.M.M. Bancken