beschikking ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.L.J. Bruyninckx,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. E.N.J. Molendijk.
Partijen zullen worden aangeduid als “[verzoekster]” respectievelijk “[verweerder]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 26 mei 2011;
- het verweerschrift, met bijlagen;
- de ter voorbereiding op de mondelinge behandeling door [verzoekster] ingediende stukken;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota aan de zijde van [verzoekster].
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2011. Van hetgeen aldaar is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
2. De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1 [verweerder], geboren op [geboortedatum], is sedert 7 november 1977 bij [verzoekster] in dienst, laatstelijk in de functie van operator.
2.2 Het loon van [verweerder] bedraagt thans € 1.621,61 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en emolumenten.
2.3 [verzoekster] is onderdeel van de Groep Pierre & Vacances [verzoekster] (PVCP).
2.4 [verweerder] is werkzaam op het kantoor van [verzoekster] in [vestigingsplaats]. Eind 2010 / begin 2011 heeft [verzoekster] – na consultatie van de Centrale Ondernemingsraad (COR) – besloten het kantoor in [vestigingsplaats] te sluiten. Daarmee is de functie van [verweerder] komen te vervallen; [verweerder] komt niet in aanmerking voor herplaatsing.
2.5 Tussen [verzoekster] en de vakbonden is in 2003 een sociaal plan ontwikkeld, dat stilzwijgend is verlengd en daarom ook op de thans voor handen zijnde reorganisatie van toepassing is.
2.6 Artikel 3.1 van het sociaal plan bepaalt – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat de bruto afvloeiingsregeling gelijk is aan het brutosalaris per vol dienstjaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd, waarbij dienstjaren na de dag waarop de medewerker de leeftijd van 40 jaar heeft bereikt worden vermenigvuldigd met de factor 1,5 en de dienstjaren na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar met de factor twee.
2.7 [verzoekster] heeft in de onderhandelingen met de vakbonden over de bij het sociaal plan op te stellen bijlage gepoogd een zogenaamde “aftoppingsregeling” opgenomen te krijgen, waarbij de vergoeding van werknemers die bijna de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, wordt beperkt tot de werkelijke inkomens- en pensioensschade. De vakbonden hebben hier destijds negatief op gereageerd.
2.8 [verzoekster] wenst in de uitvoering van het sociaal plan voor werknemers zoals [verweerder] de “aftoppingsregeling” toe te passen en heeft daartoe aan een aantal medewerkers, waaronder [verweerder], een vaststellingsovereenkomst voorgelegd.
2.9 [verweerder] heeft niet met die vaststellingsovereenkomst ingestemd.
2.10 Artikel 1.3 van het sociaal plan bepaalt:
‘In die gevallen, waarin toepassing van dit sociaal plan, gezien de persoonlijke omstandigheden van de medewerker, tot een voor hem onbillijke situatie zou leiden kan de directe van [verzoekster] na advies van de begeleidingscommissie (zie artikel 5) in voor de betrokken medewerker gunstige zin van het plan afwijken.’
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen met toekenning van een vergoeding aan [verweerder] van €?43.439,49. Bij toekenning van dat bedrag zal [verzoekster] tevens de gemiste pensioenopbouw compenseren.
3.2 [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat door de reorganisatie sprake is van een zodanige verandering van omstandigheden, dat van [verzoekster] niet langer kan worden verwacht het dienstverband met [verweerder] voort te zetten. Herplaatsing is niet mogelijk gebleken.
3.3 Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding heeft [verzoekster] aangevoerd dat het sociaal plan nooit de bedoeling heeft gehad werknemers die met een gedwongen ontslag geconfronteerd worden, beter af te laten zijn dan wanneer ze zouden blijven werken. Dit zou bij onverkorte toepassing van het sociaal plan in het geval van [verweerder] wel het geval zijn. Daarom moet het sociaal plan zo worden uitgelegd dat de aftoppingsregeling zoals die ook onder aanbeveling 3.5 bij de (huidige) kantonrechtersformule door de kring van kantonrechters wordt gehanteerd, daarvan onderdeel is. [verzoekster] wijst erop dat die aanbeveling ook al in 2003 bestond. Inmiddels hebben vijf medewerkers een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin een aftoppingsregeling is opgenomen.
Voor zover die uitleg door de kantonrechter niet wordt gevolgd, heeft [verzoekster] nog aangevoerd dat de redelijkheid in dit geval eist dat de aftoppingsregeling wordt toegepast. [verzoekster] doet een uitdrukkelijk beroep op de “hardheidsclausule”.
4. Het verweer
4.1 Het verweer strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder toekenning van en vergoeding aan [verweerder] van € 84.323,71. Het verweer behelst – voor zover van belang – het volgende.
4.2 [verweerder] erkent dat sprake is van een verandering van omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot gevolg zou moeten hebben. [verweerder] stelt zich echter op het standpunt dat aan hem een hogere vergoeding toekomt, omdat [verzoekster] de vergoeding ten onrechte heeft afgetopt. [verzoekster] heeft met de vakbonden een overeenkomst gesloten en dient zich daaraan te houden. Voor toepassing van de hardheidsclausule is in de visie van [verweerder] geen plaats.
4.3 [verweerder] heeft onder verwijzing naar voornoemde stellingen een zelfstandig tegenverzoek gedaan.
5. De beoordeling
Het verzoek
5.1 Partijen hebben medegedeeld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod en er is geen aanleiding aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
5.2 Nu beide partijen in de procedure naar voren hebben gebracht dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst in hun ogen onvermijdelijk is, dient slechts te worden geoordeeld over de hoogte van de toe te wijzen vergoeding.
Uitleg sociaal plan
5.3 Vooreerst is daarbij van belang hoe het sociaal plan ten aanzien van de aan werknemers die met een ontslag worden geconfronteerd toe te kennen vergoeding, moet worden uitgelegd. Conform vaste jurisprudentie dient een sociaal plan conform de CAO-norm te worden uitgelegd. Dit betekent dat in beginsel dient te worden aangesloten bij de letterlijke tekst van het plan en eventueel de daarbij horende toelichting.
De stelling van [verzoekster] dat (daarom) moet worden aangesloten bij de bedoelingen van partijen en dat – als gevolg daarvan – moet worden geoordeeld dat de bedoeling van het sociaal plan is geweest dat werknemers die met een ontslag worden geconfronteerd niet in een betere positie kunnen worden gebracht dan wanneer zij zouden blijven werken, wordt niet gevolgd. De ratio achter uitleg conform de CAO-norm is dat werknemers niet persoonlijk bij de onderhandelingen zijn geweest en zich daarom niet bewust kunnen zijn van de bedoelingen die partijen hebben gehad. Deze bedoelingen kunnen individuele werknemers dan ook niet worden tegengeworpen. Niet gebleken is dat uit de tekst van het sociaal plan volgt dat werknemers die worden geconfronteerd met een ontslag niet in een betere positie mogen worden gebracht dan wanneer zij zouden blijven werken. De tekst van het sociaal plan, noch de uitleg daarvan kunnen het oordeel dragen dat [verzoekster] terecht is afgeweken van het sociaal plan.
Bovendien worden de werknemers zoals [verweerder] die met ontslag geconfronteerd worden en die tot aan hun 65 jarige leeftijd WW kunnen ontvangen, al bevoordeeld ten opzichte van collega’s die niet ontslagen worden. Immers, de aangeboden volledige schadeloosstelling houdt geen rekening met WW-uitkeringen.
Hardheidsclausle c.q. redelijkheid en billijkheid
5.4 Vervolgens staat ter beoordeling of [verzoekster] in dit verband een beroep toekomt op de hardheidsclausule c.q. de redelijkheid en billijkheid. De hardheidsclausule zoals geformuleerd in het sociaal plan (zie 2.10 van dit vonnis) kan [verzoekster] in ieder geval geen soelaas bieden. Daarin staat uitdrukkelijk vermeld dat slechts ten gunste van de werknemer kan worden afgeweken. Dat geldt ook voor de door de kantonrechters gehanteerde hardheidsclausule.
5.5 Rest de vraag of een beroep op de redelijkheid en billijkheid in dit geval opgaat. Bij de beoordeling daarvan dienen alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen. In zijn algemeenheid is van belang dat de rechter terughoudendheid moet betrachten in het treden in afspraken die door representatieve partijen zijn gemaakt (zelfs indien een geslaagd beroep op de redelijkheid en billijkheid voor de werknemer gunstige gevolgen zou hebben). Voorts geldt dat de werkgever die onderhandelt over een sociaal plan over het algemeen een grote professionele partij is die goed in staat moet worden geacht haar eigen belangen voldoende te behartigen, terwijl werknemers een dergelijke positie niet hebben.
5.6 In de door [verzoekster] aangedragen omstandigheden ziet de kantonrechter – het onder 5.5 genoemde in ogenschouw nemend – geen aanleiding het beroep op de redelijkheid en billijkheid te honoreren. De enkele omstandigheid dat de hoogte van de vergoeding conform het sociaal plan in bepaalde gevallen de bedoeling van [verzoekster] ten aanzien van het sociaal plan overstijgt en daarmee voorbij gaat aan de aanbevelingen zoals die zijn gedaan door de kring van kantonrechters, is onvoldoende om afwijking van een sociaal plan ten nadele van de werknemer te rechtvaardigen. Aan het voorgaande doet niet af dat een aantal werknemers, daartoe benaderd door [verzoekster], alsnog hebben ingestemd met een aftopping. Nog daargelaten dat de kantonrechter geen inzicht heeft in de beweegredenen van die instemming, laat dit onverlet dat de aanspraak van [verweerder] op grond van het sociaal plan hoger is en dat het niet onredelijk is dat [verzoekster] aan dat sociaal plan wordt gehouden.
Vergoeding
5.7 Uit het voorgaande, alsmede het feit dat [verzoekster] niet heeft betwist dat de door [verweerder] gehanteerde berekening van de vergoeding conform sociaal plan (exclusief aftoppingsregeling) juist is, volgt dat de aan [verweerder] toe te kennen vergoeding in redelijkheid wordt vastgesteld op € 84.323,71 bruto.
5.8 Omdat een hogere vergoeding wordt toegekend dan [verzoekster] in haar verzoek heeft betrokken, zal zij in de gelegenheid worden gesteld haar verzoek in te trekken.
Het tegenverzoek
5.9 [verweerder] heeft zich ten aanzien van zijn zelfstandig tegenverzoek op het standpunt gesteld dat ook in dat geval aansluiting gezocht moet worden bij het sociaal plan, omdat het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de verandering van omstandigheden betrekking heeft op de reorganisatie waarvoor het sociaal plan geldt. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Het zelfstandig tegenverzoek en de beslissing die de kantonrechter daarover neemt treedt pas in werking nadat [verzoekster] haar verzoek heeft ingetrokken. Een en ander betekent dat moet worden uitgegaan van een situatie waarin het dienstverband tussen partijen nog bestaat en [verzoekster] niet (langer) de beëindiging van het dienstverband beoogt.
5.10 Dit laat echter onverlet dat de omstandigheid dat [verzoekster] niet langer werk voor [verweerder] beschikbaar heeft een zodanige verandering van omstandigheden met zich brengt, dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de rede ligt. Daarbij dient – gelet op het voorgaande – geen aansluiting te worden gezocht bij het sociaal plan, maar bij de huidige kantonrechtersformule.
Vergoeding
5.11 Bij toewijzing van een vergoeding conform de kantonrechtersformule geldt ingevolge aanbeveling 3.5 als uitgangspunt dat de toe te kennen vergoeding niet hoger is dan de inkomensschade die de werknemer tot aan de datum van het te verwachten pensioen zal lijden. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. [verweerder] heeft tegen de berekening van de aftopping door [verzoekster] geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat er vanuit wordt gegaan dat die berekening juist is. De vergoeding zal dan ook worden bepaald op € 43.439,49.
5.12 Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze.
6. De beslissing
De kantonrechter:
stelt [verzoekster] in de gelegenheid haar verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 5 augustus 2011 te 10:00 uur ter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
en voor het geval dat verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2011;
kent aan [verweerder] ten laste van [verzoekster] een vergoeding toe van € 84.323,71 bruto en veroordeelt [verzoekster] deze vergoeding te betalen;
en in het geval [verzoekster] haar verzoek intrekt;
stelt [verweerder] in de gelegenheid zijn verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 10 augustus 2011 te 10:00 uur ter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
en voor het geval dat verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2011;
kent aan [verweerder] ten laste van [verzoekster] een vergoeding toe van € 43.439,49 bruto en veroordeelt [verzoekster] deze vergoeding te betalen;
bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting door mr. E.F.A. van Buitenen.