ECLI:NL:RBOVE:2025:957

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/08/314500 / HA ZA 24-199
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aanvullend convenant tussen voormalig echtgenoten op grond van misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een aanvullend convenant dat is gesloten tussen voormalig echtgenoten, partij A2 en partij B, na hun echtscheiding. De centrale vraag is of dit convenant vernietigbaar is op grond van misbruik van omstandigheden, gezien de geestestoestand van partij A2. De rechtbank constateert dat er een vertrouwensrelatie bestond tussen de partijen en dat partij B op de hoogte was van de bijzondere omstandigheden van partij A2, die na een herseninfarct verkeerde in een kwetsbare geestestoestand. Het aanvullend convenant bleek nadelig voor partij A2 en voordelig voor partij B, wat de rechtbank deed concluderen dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft de buitengerechtelijke vernietiging van het aanvullend convenant door de advocaat van partij A2 toegewezen en de vorderingen van partij B afgewezen. De rechtbank heeft partij B veroordeeld om het oorspronkelijke echtscheidingsconvenant na te komen en medewerking te verlenen aan de akte van verdeling, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/314500 / HA ZA 24-199
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
[partij A 1] Q.Q.,
in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van [partij A 2] (hierna: [partij A 2]),
te [vestigingsplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. W. ten Tusscher,
tegen
[partij B],
te [plaats 1],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. R.J.M.H. Orgel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 12,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 t/m 5,
- nagekomen productie 13 van de bewindvoerder,
- nagekomen producties 14 t/m 17 van de bewindvoerder,
- de mondelinge behandeling van 16 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen aan de zijde van de bewindvoerder/[partij A 2],
- de spreekaantekeningen aan de zijde van [partij B].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De samenvatting

2.1.
[partij B] en [partij A 2] zijn voormalig echtgenoten. Zij zijn na de echtscheiding aanvullingen op hun echtscheidingsconvenant overeengekomen, die zijn vastgelegd in een aanvullend convenant. In deze procedure is de centrale vraag of dit aanvullend convenant vernietigbaar is op grond van misbruik van omstandigheden gelet op de geestestoestand van [partij A 2].
2.2.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een vertrouwensrelatie tussen [partij B] en [partij A 2]. Aan de zijde van [partij A 2] is sprake van bijzondere omstandigheden die [partij B] kende en gebleken is dat [partij B] het initiatief heeft genomen tot het opstellen van het aanvullend convenant. Het aanvullend convenant is nadelig voor [partij A 2] (en voordelig voor [partij B]). Deze omstandigheden in onderling verband bezien leiden tot het oordeel dat misbruik van omstandigheden zeer voor de hand ligt en dat de rechtbank daarvan uitgaat. [partij B] heeft hier onvoldoende tegenin gebracht. De buitengerechtelijke vernietiging van het aanvullend convenant blijft daarom in stand. De vorderingen van de bewindvoerder worden (grotendeels) toegewezen. De vorderingen van [partij B] worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
Op 27 juli 2013 zijn [partij A 2] en [partij B] met elkaar getrouwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.2.
[partij A 2] en [partij B] zijn gescheiden. De echtscheidingsbeschikking van 13 mei 2022 is op 8 juni 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de echtscheidingsbeschikking is een echtscheidingsconvenant van 5 mei 2022 gevoegd. Het echtscheidingsconvenant is tot stand gekomen onder begeleiding van een gezamenlijke advocaat/mediator.
3.4.
In het echtscheidingsconvenant zijn [partij A 2] en [partij B] onder andere overeengekomen dat de woning inclusief osteopathiepraktijk in [plaats 1] wordt toebedeeld aan [partij B] en de woning inclusief osteopathiepraktijk in [plaats 2] aan [partij A 2]. [partij A 2] moet [partij B] een bedrag van € 25.693,24 betalen in verband met overbedeling.
[partij A 2] heeft het verschuldigde bedrag van € 25.693,24 aan [partij B] betaald.
3.5.
In artikel 2.8. van het echtscheidingsconvenant staat verder het volgende:

Voor het geval de bank niet bereid zou zijn om de man respectievelijk de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, zullen partijen de woning te [plaats 1] en de woning te [plaats 2] na de weigering van de bank te koop zetten bij makelaar [bedrijf 1] en [bedrijf 2] respectievelijk bij [bedrijf 3] tegen een door de makelaar te bepalen vraagprijs en laatprijs. De woningen zullen pas in de verkoop worden gezet op het moment dat beide partijen nieuwe woonruimte hebben gevonden, alsmede beide partijen een nieuwe praktijkruimte hebben gevonden. Partijen komen overeen dat zij elkaar hier zes maanden de tijd voor geven en dat deze termijn in overleg kan worden verruimd. Indien één der partijen of beide partijen binnen voornoemde termijn geen geschikte nieuwe woonruimte en/of praktijkruimte heeft gevonden, zullen partijen in overleg bepalen of de woningen alsnog te koop worden gezet. In geval van verkoop zal de overwaarde van beide woningen bij helfte worden verdeeld.
.
[Afbeedling]3.6. In Whatsappgesprekken van 22, 24 en 25 augustus 2023 zijn [partij A 2] en [partij B] het volgende overeengekomen [1] :
[Afbeelding]
3.7.
De aanpassingen op het echtscheidingsconvenant zijn vastgelegd in een door [partij B] opgesteld aanvullend convenant van 25 augustus 2023 (hierna: het aanvullend convenant), dat door [partij A 2] is ondertekend. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Partijen komen overeen dat de woning inclusief osteopathiepraktijk te [plaats 1] aan de vrouw wordt toebedeeld en de woning inclusief osteopathiepraktijk te [plaats 2] aan de man wordt toebedeeld, met dien verstande dat de man zich verplicht de woning en praktijk te [plaats 2] te verkopen na ondertekening van de overdrachten conform het convenant bij de notaris, en daarbij nog € 40.000,00 bovenop de overbedelingsberekening, verschuldigd wordt aan de vrouw, conform het nieuwe artikel 2.8. Het verschil in waarden van woningen bedraagt in de overbedelingsberekening € 63.907,20.
(…)
Partijen komen overeen dat de vrouw voor de woning inclusief osteopathiepraktijk te [plaats 1] met de bank een nieuwe hypotheek afsluit aan de hand van haar eigen financiële gegevens in combinatie met de financiële overeenkomst zoals in het oorspronkelijke convenant is vastgesteld, en dat de man, na ondertekening van de overdrachten bij de notaris, maar vóór het verstrijken van het jaar 2023, de woning inclusief osteopathie praktijk in [plaats 2], te koop zet en bij overdracht de overeengekomen verplichting, zoals vastgelegd in het Whatsapp verkeer van dinsdag 22 augustus 2023 tussen de man en de vrouw, betreffende € 40.000,00 , via de derdenrekening van de notaris toe laat komen aan de vrouw.
Mocht het onroerend goed in [plaats 2] niet voor 31 december 2023 verkocht worden dan heeft de man alsnog de verplichting € 40.000,00 over te maken aan de vrouw, bovenop de financiële verplichting van € 25.693,24 uit het convenant.
Aldus is de afhandeling van het convenant, in tegenstelling tot wat was overeengekomen in het oorspronkelijke convenant, niet meer gebonden aan de bereidheid van de banken om zowel de man als de vrouw uit hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan en zijn er geen opschortende voorwaarden meer.
(…)
In geval van overlijden van de man blijft de verplichting bestaan om alsnog het totale bedrag van dit artikel 3.3.8 ad € 65.693,24 over te maken naar de rekening van de vrouw. Erfgenamen van de man worden uitgesloten in de verdeling, voordat deze schuld is voldaan.
(…)
Indien de man voor 31-12-2023 aan de vrouw het totale bedrag van € 65.693,24 niet heeft overgemaakt, dan treedt een boeteclausule in werking van € 5.000 per maand, bovenop het reeds vermelde c.q. verschuldigde bedrag ad € 65.693,24 zoals beschreven in artikel 3.3.8.
3.8.
Bij brief van 19 december 2023 heeft de advocaat van [partij A 2] het aanvullend convenant buitengerechtelijk vernietigd op grond van artikel 3:50 en 3:53 Burgerlijk Wetboek (BW), voor zover deze niet nietig zou zijn. In de brief benoemt de advocaat dat [partij A 2] in 2019 een herseninfarct heeft gehad, waardoor zijn fysieke en mentale gesteldheid is verslechterd. [partij A 2] zou geen herinnering meer hebben aan het opstellen dan wel ondertekenen van het aanvullend convenant. Daarnaast geeft zij aan dat [partij A 2] in de woning in [plaats 2] wil blijven wonen en dat hij de hypothecaire geldlening in één keer kan aflossen. Dat laatste is volgens de brief in gang gezet en zal naar verwachting uiterlijk voor het einde van dat jaar geregeld zijn. De relevantie van het aanvullend convenant is hierdoor weggevallen, aldus de advocaat van [partij A 2].
3.9.
[partij A 2] heeft de hypothecaire geldlening inmiddels afgelost.
3.10.
Op 19 januari 2024 heeft de advocaat van [partij B] gereageerd inhoudende dat [partij B] niet berust in de buitengerechtelijke vernietiging. [partij A 2] moet het aanvullend convenant nakomen en € 45.000,00 aan [partij B] betalen.
3.11.
Op 23 januari 2024 is door de kantonrechter bewind ingesteld over alle goederen van [partij A 2] in verband met zijn lichamelijke of geestelijke toestand. [partij A 1] is benoemd tot zijn bewindvoerder.
3.12.
[partij B] is een kort geding gestart waarin zij gevorderd heeft dat de bewindvoerder van [partij A 2] veroordeeld wordt om het aanvullend convenant na te komen door betaling van € 40.000,00, vermeerderd met de overeengekomen boete. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de bewindvoerder veroordeeld wordt tot medewerking aan het passeren van de aktes bij de notaris conform het aanvullend convenant.
Bij vonnis van 11 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [partij B] afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang. Ten overvloede is de voorzieningenrechter ingegaan op de vraag of er sprake is van misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming van het aanvullend convenant.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De bewindvoerder vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
- voor recht verklaart dat het tussen [partij B] en [partij A 2] op 25 augustus 2023 gesloten aanvullend convenant op 19 december 2023 is vernietigd;
subsidiair
- het tussen [partij B] en [partij A 2] op 25 augustus 2023 gesloten aanvullend convenant vernietigt;
primair en subsidiair
  • [partij B] veroordeelt om het echtscheidingsconvenant na te komen en medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling, zodat de woning in [plaats 1] aan [partij B] wordt geleverd en de woning in [plaats 2] aan [partij A 2] wordt geleverd, op straffe van een dwangsom indien [partij B] nalaat aan de veroordeling te voldoen;
  • voor zover [partij B] nalaat om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling, bepaalt dat dit vonnis krachtens artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de vereiste medewerking en handtekening(en) van [partij B] die nodig is/zijn voor het passeren van de akte van verdeling;
  • [partij B] veroordeelt in de proces- en nakosten.
4.2.
[partij B] voert verweer.
in reconventie
4.3.
[partij B] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat het tussen [partij B] en [partij A 2] op 25 augustus 2023 gesloten aanvullend convenant geldig is;
  • de bewindvoerder veroordeelt tot nakoming van het aanvullend convenant, door aan [partij B] een bedrag van € 40.000,00 te betalen;
  • de bewindvoerder veroordeelt om de contractuele boete te betalen van € 50.000,00, vermeerderd met € 5.000,00 per maand vanaf 31 oktober 2024 tot aan het moment van de algehele voldoening aan het aanvullend convenant;
  • de bewindvoerder veroordeelt om binnen zeven dagen na dit vonnis mee te werken aan het passeren van de aktes bij de notaris conform het aanvullend convenant, op straffe van een dwangsom;
  • de bewindvoerder veroordeelt in de proces- en nakosten.
4.4.
De bewindvoerder voert verweer.
in conventie en in reconventie
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk bespreken.
5.2.
Aan de orde is de vraag of er sprake is van misbruik van omstandigheden.
5.3.
De bewindvoerder stelt dat bij [partij A 2] sprake is van een zwakke geestestoestand en dat [partij B] die kende, op grond waarvan zij wist of moest begrijpen dat [partij A 2] als gevolg van deze geestestoestand het aanvullend convenant is aangegaan. De bewindvoerder meent daarmee dat het aanvullend convenant tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden.
5.4.
Artikel 3:44 lid 4 BW bepaalt dat sprake is van misbruik van omstandigheden wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Als aan de voorwaarden van artikel 3:44 lid 4 BW is voldaan, is de verrichte rechtshandeling vernietigbaar op grond van lid 1.
5.5.
De bewindvoerder verwijst naar het vonnis van de voorzieningenrechter van
11 oktober 2024 in kort geding, waarin (ten overvloede) is overwogen dat uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad [2] volgt dat als er aan drie vereisten is voldaan, het oordeel dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden zozeer voor de hand ligt dat een andersluidend oordeel aan hoge motiveringseisen moet voldoen. Het gaat om de vereisten dat er (i) een vertrouwensrelatie bestaat tussen partijen, (ii) het initiatief tot het verrichten van de rechtshandeling bij de wederpartij/'misbruiker' ligt en (iii) er sprake is van nadeel voor de 'misbruikte' dan wel van voordeel voor de 'misbruiker'. De bewindvoerder stelt dat aan die vereisten is voldaan.
5.6.
[partij B] voert hier tegenaan dat de onderhavige situatie niet vergelijkbaar is met de situaties waar de door de voorzieningenrechter genoemde rechtspraak op ziet. In de eerste zaak (ECLI:NL:HR:2002:AE8459) gaat het namelijk over een schenking en in de andere zaak (ECLI:NL:HR:2004:AF9656) om een rechtshandeling van een bejaarde wiens gezondheid zichtbaar aftakelde. Die omstandigheden zijn hier niet aan de orde, wat volgens [partij B] betekent dat die rechtspraak niet van toepassing is. Als dat wel zo is, dan is volgens [partij B] niet aan de daarin gestelde vereisten voldaan.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het zo zijn dat de feiten in de genoemde zaken anders zijn, maar dat betekent niet dat die uitspraken toepassing missen. Uit die zaken volgen drie vereisten waarmee kan worden beoordeeld of hoge motiveringseisen moeten worden gesteld aan de beslissing van de rechter dat er geen sprake is van misbruik van omstandigheden. Daarbij is niet relevant of het om een eenzijdige of meerzijdige rechtshandeling gaat.
5.8.
Hierna zal de rechtbank beoordelen of aan die vereisten is voldaan. Daarbij zal de rechtbank alle omstandigheden ieder afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang bezien.
Vertrouwensrelatie (i)
5.9.
Allereerst moet beoordeeld worden of ten tijde van het sluiten van het aanvullend convenant er tussen partijen een vertrouwensrelatie bestond.
5.10.
De bewindvoerder stelt dat de vertrouwensrelatie van [partij A 2] en [partij B] blijkt uit het gegeven dat zij voormalig echtgenoten van elkaar waren, zij een behandelruimte voor osteopathiepatiënten deelden en ten tijde van het sluiten van het aanvullend convenant nog in onverdeeldheid verkeerden. Uit de overgelegde Whatsappgesprekken blijkt dat zij de gevolgen van de echtscheiding nog met elkaar bespraken. Daarnaast blijkt daaruit dat [partij A 2] [partij B] nog om hulp vroeg bij het ophalen van zijn medicatie.
5.11.
[partij B] betwist dat er sprake was van een vertrouwensrelatie. Volgens haar was het contact met [partij A 2] op het moment van het sluiten van het aanvullend convenant nog zeer beperkt. Zij heeft na de scheiding uit gewoonte wel een enkele keer medicatie voor
[partij A 2] opgehaald, maar verder hadden zij geen contact meer met elkaar.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat ten tijde van het sluiten van het aanvullend convenant sprake was van een vertrouwensrelatie tussen [partij A 2] en [partij B]. Daarbij is van belang dat zij destijds het echtscheidingsconvenant hebben gesloten onder begeleiding van een gezamenlijke mediator/advocaat. Uit het gegeven dat zij gezamenlijk een advocaat in de arm hebben genomen die een gezamenlijk echtscheidingsverzoek heeft ingediend, blijkt dat zij voor wat betreft het afwikkelen van de gevolgen van de echtscheiding samen optrokken. Daarna hebben zij het echtscheidingsconvenant samen uitgevoerd. Uit de overgelegde Whatsappgesprekken blijkt dat partijen daarover met elkaar in gesprek gingen en dat de gesprekken op een prettige manier verliepen. In die gesprekken geeft [partij B] aan dat zij naar [partij A 2] toe heel coulant gaat zijn en zij rekening houdt met zijn situatie. Vervolgens gaat [partij A 2] akkoord met aanvullende afspraken en dat [partij B] die voor hen samen op papier zal zetten. Daarna vraagt hij haar om hulp bij het ophalen van zijn medicijnen. Hieruit maakt de rechtbank op dat [partij A 2] [partij B] op dat moment vertrouwde en dat [partij B] in die vertrouwelijke sfeer dingen voor beide partijen regelde. Dit betekent dat aan het eerste vereiste is voldaan.
Initiatief rechtshandeling (ii)
5.13.
Het is vervolgens de vraag wie het initiatief heeft genomen tot het verrichten van de rechtshandeling. Volgens de bewindvoerder blijkt uit de Whatsappgesprekken dat dit [partij B] was, maar volgens [partij B] blijkt daaruit juist dat het initiatief bij [partij A 2] lag.
5.14.
De rechtshandeling waar het hier om gaat is het aanpassen van het echtscheidingsconvenant (en niet het eerste contact van [partij A 2] met [partij B] op Whatsapp). Aangezien [partij B] het voorstel doet om het echtscheidingsconvenant aan te passen en dat ook daadwerkelijk aanpast, lag het initiatief tot het verrichten van de rechtshandeling bij [partij B].
Nadeel in verhouding tot voordeel (iii)
5.15.
De bewindvoerder stelt dat de afspraken die in het aanvullend convenant zijn vastgelegd zeer nadelig zijn voor [partij A 2] en zeer voordelig voor [partij B]. Dat blijkt volgens hem uit de omstandigheden dat het overeengekomen geldbedrag ook betaald moet worden in de situatie dat de woning niet wordt verkocht, er een hoge boeteclausule is opgenomen en de erfgenamen van [partij A 2] zijn uitgesloten van de verdeling zolang het geldbedrag niet aan [partij B] is betaald. Deze afspraken volgen niet uit de onderhandelingen in de Whatsappgesprekken en zijn door [partij B] zonder overleg in het aanvullend convenant opgenomen.
5.16.
[partij B] betwist dat [partij A 2] nadeel heeft. Zij heeft uit coulance ingestemd met dat bepaling in het echtscheidingsconvenant dat de woning in [plaats 2] tegen de waarde in verhuurde staat aan [partij A 2] wordt toebedeeld. Zij beroept zich op de afspraak, dat als zijn situatie veranderde, [partij A 2] contact op zou nemen met [partij B]. Dat heeft [partij A 2] met de bewuste Whatsappjes gedaan en zij zijn na een onderhandeling tot een afspraak gekomen over de prijs van de woning. Deze afspraak heeft [partij B] in het aanvullend convenant vastgelegd. De aanvulling heeft zij met [partij A 2] doorgenomen.
5.17.
Naar het oordeel van de rechtbank is het aanvullend convenant nadelig voor [partij A 2]. Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant overeengekomen tegen welk bedrag zij de woningen in [plaats 1] en die in [plaats 2] toebedeeld krijgen. In artikel 2.8 van het echtscheidingsconvenant (zie 3.5.) is bepaald dat als de bank niet bereid is om [partij A 2] of [partij B] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, de beide woningen moet worden verkocht. In dat geval wordt de overwaarde van beide woningen bij helfte verdeeld. Die situatie doet zich hier niet voor. Het echtscheidingsconvenant regelt niet of er nieuwe afspraken gemaakt moeten worden over de waarde van de woningen als deze om andere redenen worden verkocht. Hierdoor was [partij A 2] niet gehouden om met [partij B] in onderhandeling te treden over en akkoord te gaan met het betalen van een hoger bedrag. Alleen dat maakt het aanvullend convenant al nadelig voor [partij A 2].
5.18.
Daar komt bij dat [partij B] in het aanvullend convenant heeft opgenomen dat het hogere bedrag ook betaald moet worden als de woning in [plaats 2] niet wordt verkocht. Dat betekent dat [partij A 2] meer moet betalen dan voorafgaand aan het aanvullend convenant, terwijl zijn situatie bij het niet verkopen van de woning niet is veranderd.
5.19.
Tot slot is hij door het aanvullend convenant een boete verschuldigd en zijn de erfgenamen uitgesloten van de verdeling zolang het hogere bedrag niet aan [partij B] is betaald.
5.20.
Uit deze omstandigheden blijkt volgens de rechtbank dat het aanvullend convenant nadelig is voor [partij A 2] en voordelig voor [partij B].
Verdere beoordeling
5.21.
Nu voldaan is aan de drie vereisten, ligt het oordeel dat sprake is van misbruik van omstandigheden zeer voor de hand. Het is aan [partij B] om feiten te stellen, en zo nodig aannemelijk te maken, die er op wijzen dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden.
Bijzondere omstandigheid
5.22.
Door [partij B] is gesteld dat ten tijde van het sluiten van het aanvullend convenant geen sprake was van een bijzondere omstandigheid. Mocht die er wel zijn geweest, dan stelt zij dat die voor haar niet kenbaar was. [partij A 2] was op dat moment namelijk nog niet onder bewind gesteld. Daarnaast blijkt uit het overgelegde huisartsenjournaal over [partij A 2] dat door de huisarts na het herseninfarct geen cognitieve problemen zijn vastgesteld. [partij A 2] gaat sinds deze procedure pas voor het eerst naar een psychiater, waardoor [partij B] daar ook niets over kon weten. [partij B] stelt dat zij enkel op de hoogte was van de fysieke problemen van [partij A 2]. Verder heeft zij de voorwaarden van het aanvullend convenant met [partij A 2] in persoon besproken, waarna hij aangaf dat hij dit begreep en het vervolgens heeft getekend. Van misbruik van omstandigheden kan daardoor volgens [partij B] geen sprake zijn.
5.23.
De rechtbank stelt vast dat aan de zijde van [partij A 2] wel sprake is van bijzondere omstandigheden. [partij A 2] heeft in 2019 een herseninfarct gehad waardoor zijn fysieke en geestelijke gezondheid is verslechterd. Hoewel de datum waarop bewind is ingesteld ongeveer 5 maanden ligt na de datum waarop het aanvullend convenant tot stand is gekomen, wordt ook de beschikking van de rechtbank waarin het bewind is uitgesproken gerefereerd aan het herseninfarct en aan gedragingen na die datum waaruit blijkt dat [partij A 2] niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
5.24.
Met de hiervoor genoemde omstandigheden heeft [partij B] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden.
Kenbaarheid
5.25.
Ook als [partij B] niet wist wat [partij A 2] precies (psychisch) mankeerde en hij nog niet onder bewind was gesteld, moet zij wel geweten hebben dat hij de gevolgen van het sluiten van het aanvullend convenant niet overzag. In de Whatsappgesprekken vermeldt [partij A 2] namelijk dat er eerst een scheiding plaats moet vinden voordat de woning verkocht kan worden en dat de garage nog verdeeld moet worden, terwijl dat feitelijk onjuist was omdat dat al lang was gebeurd. Verder heeft [partij B] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [partij A 2] constant van mening veranderde over wat hij met de woning in [plaats 2] ging doen en zij daar klaar mee was. Zij heeft daarom zelf het aanvullend convenant opgesteld. [partij B] heeft bij de mondelinge behandeling erkend dat zij de niet in de Whatsappberichten besproken voorwaarden heeft toegevoegd om [partij A 2] er aan te houden om het aanvullend convenant na te komen. Hier leidt de rechtbank uit af dat [partij B] wist of kon weten dat [partij A 2] er moeite mee had om zijn wil goed te kunnen bepalen en dat zij er rekening mee hield dat [partij A 2] mogelijk niet zou meewerken.
Buitengerechtelijke vernietiging
5.26.
De conclusie is dan ook dat de buitengerechtelijke vernietiging van het aanvullend convenant bij de brief van 19 december 2023 van de advocaat van de bewindvoerder/[partij A 2] doel treft.
5.27.
De door de bewindvoerder primair gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, waardoor de subsidiair gevorderde vernietiging buiten beschouwing kan blijven. Dit betekent dat het aanvullend convenant van tafel is. [partij B] zal worden veroordeeld om het echtscheidingsconvenant na te komen en medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling, binnen een volgens de rechtbank redelijke termijn van een maand. [partij B] heeft in de conclusie van antwoord wel toegezegd dat als geoordeeld wordt dat het aanvullend convenant terecht buitengerechtelijk is vernietigd, zij daaraan haar medewerking zal verlenen. De rechtbank gaat ervan uit dat zij zich daaraan houdt en zal om die reden de voorziening als omschreven in artikel 3:300 BW niet toewijzen. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, nu deze door [partij B] niet is weersproken. Wel wordt deze door de rechtbank gemaximeerd, zoals vermeld in de beslissing.
5.28.
De vorderingen van [partij B] worden gelet op het voorgaande afgewezen.
Proceskosten
5.29.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten (zowel voor conventie als reconventie) tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat het door [partij B] en [partij A 2] op 25 augustus 2023 gesloten aanvullend convenant op 19 december 2023 is vernietigd,
6.2.
veroordeelt [partij B] om het echtscheidingsconvenant na te komen en medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling waarin de woning staande en gelegen te [adres 1] aan [partij B] wordt geleverd en de woning staande en gelegen te [adres 2] aan [partij A 2] wordt geleverd middels het ondertekenen van de notariële akte binnen een maand na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat zij nalaat aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van
€ 20.000,00 is bereikt,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
6.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.

Voetnoten

1.Links zijn de berichten van [partij A 2], rechts die van [partij B].
2.HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8459 en HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AF9656.