ECLI:NL:RBOVE:2025:910

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/08/325617 / KG RK 24-510
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter mr. J.W.M. Bunt wegens schijn van partijdigheid

Op 18 februari 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een verzoek tot wraking van rechter mr. J.W.M. Bunt. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde H.P.W.M. Braun, had de wraking aangevraagd op basis van vermeende partijdigheid van de rechter. Dit verzoek volgde na eerdere procedures waarbij verzoeker zijn asielaanvraag had ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. Verzoeker had eerder al een wrakingsverzoek ingediend dat ongegrond was verklaard. In zijn nieuwe verzoek voegde hij nieuwe gronden toe, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze gronden niet nieuw waren en dat het verzoek niet in behandeling kon worden genomen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke procesbeslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en verklaarde dit in het openbaar. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/325617 / KG RK 24-510
Beslissing van 18 februari 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [locatie],
verzoeker tot wraking,
gemachtigde: H.P.W.M. Braun.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 9 december 2024, aangevuld op 10 december 2024 en 10 januari 2025, heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van mr. J.W.M. Bunt, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter) en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaken die zijn geregistreerd onder nummers 20/3668, 20/4112 en 20/4678.
1.2.
Bij brief van 22 januari 2025 heeft de rechter op het wrakingsverzoek gereageerd. Hij heeft niet berust in de wraking.
1.3.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 29 januari 2025 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker met zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door mevrouw E.M.A. Abt Elatif (tolk). De rechter is met kennisgeving niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
2.2.
Bij beslissing van 10 februari 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:550) heeft de wrakingskamer het eerdere verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter ongegrond verklaard. Verzoeker heeft in zijn brief van 10 januari 2025 op deze wrakingsbeslissing gereageerd en daarin ook de wrakingsgronden nader toegelicht. Daarbij heeft verzoeker onder meer een geluidsopname van de zitting van 16 december 2022 gevoegd waaruit zou blijken dat in het proces-verbaal van die zitting belangrijke zinnen niet vermeld staan die wel zijn gezegd en dat het proces-verbaal dus niet de waarheid weergeeft.
2.3.
Zoals de wrakingskamer in rechtsoverweging 4.2 van de beslissing van 10 februari 2023 ook al heeft overwogen, moeten op grond van artikel 8:16 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alle feiten of omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek, tegelijk worden voorgedragen. Verzoeker is dus gehouden tot het geconcentreerd voordragen van alle feiten of omstandigheden waardoor naar zijn mening de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden. Een wrakingsverzoek kan dus niet later nog worden aangevuld met nieuwe wrakingsgronden, tenzij het gaat om nieuwe feiten of omstandigheden die pas na het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden (nova). Als er op het wrakingsverzoek is beslist en een volgend wrakingsverzoek ten aanzien van dezelfde rechter geen nova bevat, volgt uit lid 4 dat het nieuwe wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.
2.4.
De wrakingskamer stelt vast dat het eerdere wrakingsverzoek berustte op de afwezigheid van een tolk op de zitting van 16 december 2022, het ontbreken van belangrijke documenten in het dossier van de rechter, de opmerkingen die de rechter op die zitting heeft gemaakt en de weergave van de zitting in het proces-verbaal daarvan. Voor zover verzoeker in zijn nieuwe wrakingsverzoek deze gronden opnieuw heeft aangevoerd, zal de wrakingskamer dat verzoek met toepassing van artikel 8:16 lid 4 van de Awb buiten behandeling laten. Ditzelfde geldt voor de brief van 10 januari 2025, omdat gesteld noch gebleken is dat die nova bevat. Daarbij wijst de wrakingskamer erop dat in rechtsoverweging 4.3 van de beslissing van 10 februari 2023 is overwogen dat zij ter zitting duidelijk heeft gemaakt dat het op grond van de huisregels van de rechtbank niet is toegestaan dat er heimelijk geluidsopnamen van een zitting worden gemaakt en dat die opnamen daarom niet ter zitting worden beluisterd. De wrakingskamer ziet geen aanleiding om hierover nu anders te oordelen. Het voorgaande leidt ertoe dat de wrakingskamer haar oordeel zal beperken tot de vraag of de (motivering van de) afwijzing van het verzoek om uitstel van de zitting van 13 december 2024 van vooringenomenheid van de rechter getuigt. De wrakingskamer overweegt daarover als volgt.
2.5.
De beslissing om een uitstelverzoek af te wijzen is een procesbeslissing. Een rechterlijke procesbeslissing is geen grond voor wraking. Dit geldt in het algemeen ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking, ook als die motivering wordt gezien als onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier. Dit kan alleen anders zijn als die motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de bewoordingen in de motivering) niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De wrakingskamer oordeelt dat hiervan geen sprake is. Daartoe geldt het volgende.
2.6.
In 2015 is de eerste asielaanvraag van verzoeker afgewezen. Medio 2021 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep van verzoeker van 25 april 2020 ter verdere behandeling verwezen naar deze rechtbank. Nadat een eerder geplande zitting op 29 maart 2022 was uitgesteld, heeft op 16 december 2022 ten overstaan van de rechter de mondelinge behandeling van dit beroep plaatsgevonden. Verzoeker meent dat zijn (voormalige) advocaat met de rechtbank en de IND samenwerkt teneinde belangrijke documenten niet op te nemen in zijn asieldossier waardoor hij geen kans heeft op een eerlijk proces. Op 23 mei 2023 heeft hij hiervan aangifte gedaan tegen de rechtbank c.q. de rechter. Bij brief van 29 juni 2023 heeft het Openbaar Ministerie (OM) geconcludeerd dat er van een strafbaar feit geen sprake is en dat het OM dan ook geen aanleiding ziet om een onderzoek te starten naar de rechtbank. Verzoeker heeft zich hierover ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) beklaagd. Op 6 juni 2024 heeft het hof dit beklag (kennelijk) ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker op 7 oktober 2024 opnieuw en uitgebreider aangifte gedaan van meer dan 100 strafbare feiten tegen deze rechtbank c.q. de rechter. Bij brief van 24 oktober 2024 heeft het OM meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om haar eerder ingenomen standpunt in deze kwestie te herzien, laat staan om op ieder feit afzonderlijk te beslissen. Op 4 november 2024 heeft verzoeker zich hierover weer bij het hof beklaagd. In afwachting van de beslissing op dit beklag heeft verzoeker verzocht om uitstel van de zitting van 13 december 2024. Bij brief van 5 december 2024 heeft de rechter dit verzoek afgewezen, waarna verzoeker hem heeft gewraakt.
2.7.
De rechter heeft toegelicht dat hij bij de beoordeling van het uitstelverzoek heeft betrokken dat hij niet eerder dan op zijn vroegst medio maart 2022 kennis heeft genomen van het beroep van verzoeker, dat hij daarin geen andere (proces)beslissingen heeft genomen dan de gewraakte afwijzing van het uitstelverzoek, dat het hof het eerdere beklag van verzoeker ongegrond heeft verklaard, dat hij daarna op 9 en 10 september 2024 in samenspraak met verzoeker de zitting op 13 december 2024 (middag) heeft bepaald en dat verzoeker met deze wetenschap pas op 7 oktober 2024 opnieuw aangifte en later beklag heeft gedaan zonder de rechter daarvan in kennis te stellen, ondanks dat hij verzoeker heeft verzocht hem te informeren over relevante nieuwe feiten of omstandigheden. Volgens de rechter is bovendien niet gebleken dat verzoeker aan dit tweede beklag nova ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast wijst de rechter op de duur van het beroep dat volgens hem vanuit maatschappelijk perspectief geen verder uitstel kan lijden. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan niet worden gezegd dat deze motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid.
2.8.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

3.De beslissing

De wrakingskamer
3.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, A.E. Zweers en M. van Bruggen in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.