21.2.Het besluit is niet onzorgvuldig voorbereid of onvoldoende gemotiveerd ten aanzien van participatie.
22. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond ten aanzien van de zorgvuldigheid van het besluit niet.
De evenwichtige toedeling van functies aan locaties
23. Eisers stellen zich op het standpunt dat de verleende omgevingsvergunning niet voldoet aan de eis van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties die de Omgevingswet stelt. De bouwhoogte wordt overschreden en de scheidslijn tussen bedrijvigheid en wonen verschuift ten nadele van wonen en het college heeft onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd waarom er desondanks toch sprake is van een evenwichtige toedeling. Ook heeft het college onvoldoende de belangen van eisers meegewogen bij de beoordeling.
24. Het college stelt zich op het standpunt dat in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning en in de beslissing op bezwaar voldoende is gemotiveerd waarom er geen sprake is van een onevenwichtige toedeling van functies aan locaties. De functie van de woning wordt niet veranderd en gelet op de afstand tussen de woning van de vergunninghouders en die van eisers is er geen sprake van een onaanvaardbare negatieve invloed op de leefomgeving van eisers. De nieuwe situatie (woning met verdieping en kap) past bovendien in de stedenbouwkundige structuur ter plaatse.
25. De voorzieningenrechter overweegt dat het college een ruime beleidsvrijheid heeft met betrekking tot het bepalen van en toetsen aan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en dat de voorzieningenrechter het oordeel van het college dat er sprake is van een evenwichtige toedeling daarom terughoudend toetst.
26. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college tot het oordeel kunnen komen dat een evenwichtige toedeling van functies aan locaties behouden blijft bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Hiervoor verwijst hij onder meer naar hetgeen reeds is overwegen vanaf rechtsoverweging 17 en verder. Bepalend hierbij acht de voorzieningenrechter dat (1) de functie van de woning niet verandert, (2) de bouwhoogte in de omgeving passend is en (3) dat door de afstand tussen de percelen van de vergunninghouder en eisers de vermindering in privacy en de afname van bezonning (voor zover deze aspecten optreden) niet gesproken kan worden van een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat van eisers.
27. De beroepsgrond slaagt niet.
28. Eisers stellen zich tot slot op het standpunt dat het college door zijn handelen in het voortraject en in de communicatie met de vergunninghouders de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid wekt. Dit levert strijd op met artikel 2:4 van de Awb. Ook uiten eisers hun zorgen over het uitblijven van toezicht en handhaving op hetgeen in de omgevingsvergunning is verleend.
29. Het college heeft te kennen gegeven zich niet te herkennen in het beeld dat eisers schetsen over partijdigheid en/of vooringenomenheid.
30. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het college niet objectief het bouwplan heeft beoordeeld of dat hij op een andere wijze vooringenomen zou hebben gehandeld. In hetgeen door eisers is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten om tot die conclusie te komen. Dat eisers verder vrezen dat het college nalaat om effectieve toezicht en handhaving toe te passen, mede door situaties uit het verleden, kan geen rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning. Het college dient de aanvraag op zijn inhoud (het bouwplan) te beoordelen. Eventuele toezicht en handhaving staan daar los van.
31. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.