ECLI:NL:RVS:2024:1032

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
202200269/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor kantoorvilla in beschermd stadsgezicht Den Haag

Op 13 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor de kantoorvilla aan de Van de Spiegelstraat 12 in Den Haag. De vergunning, verleend op 31 augustus 2017 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan Groendaelstaete I C.V., betreft het slopen van een aanbouw en het bouwen van een kleinere serre. De kantoorvilla is een rijksmonument, maar de aanbouw valt niet onder de monumentenstatus. Het college verklaarde op 1 december 2021 het bezwaar van [appellant] en anderen opnieuw ongegrond, waarop zij beroep instelden.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 januari 2024, waar de betrokken partijen aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom het welstandsadvies van 20 oktober 2021 mocht worden overgenomen, zonder in te gaan op het tegenadvies van Scala Architecten. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen 8 weken het geconstateerde gebrek te herstellen en een nieuw of gewijzigd besluit te nemen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige welstandstoetsing en de rol van de welstandscommissie in het proces.

De Afdeling heeft ook aangegeven dat de aanvraag om omgevingsvergunning, ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, onder de oude wetgeving blijft vallen. De uitspraak is van belang voor de beoordeling van omgevingsvergunningen in beschermde stadsgezichten en de verantwoordelijkheden van het college in het kader van welstandseisen.

Uitspraak

202200269/1/R3.
Datum uitspraak: 13 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Den Haag,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft het college aan Groendaelstaete I C.V. een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de kantoorvilla aan de Van de Spiegelstraat 12 in Den Haag.
Bij besluit van 1 december 2021 heeft het college het daartegen door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar (opnieuw) ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 8 januari 2024, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.E. Noordhoek, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Remeijer-Schmitz, zijn verschenen. Verder is op de zitting Groendaelstaete I, vertegenwoordigd door mr. J. Zweers, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 26 april 2017. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De verleende omgevingsvergunning maakt het slopen van de aanbouw aan de achtergevel van de kantoorvilla, en het daarvoor in de plaats bouwen van een kleinere serre mogelijk. De kantoorvilla is een rijksmonument, maar de aanbouw is geen onderdeel van het rijksmonument. De kantoorvilla, inclusief de aanbouw, is gelegen binnen een gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
Het college heeft met toepassing van de artikelen 2.10, 2.15 en 2.18 van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten "bouwen" (artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a, van de Wabo), "slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument" (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo) en "slopen van een bouwwerk in een krachtens een zodanige verordening aangewezen stads- of dorpsgezicht" (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). Het college heeft dit besluit aanvankelijk gebaseerd op twee adviezen van de welstands- en monumentencommissie (hierna: de welstandscommissie) van 19 juli 2017 en 30 augustus 2017. Bij het aanvankelijke besluit op bezwaar van 19 februari 2018 heeft het college deze vergunning in stand gelaten.
Bij tussenuitspraak van 8 juli 2019 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om een gebrek aan het besluit van 19 februari 2018 te herstellen. Het college heeft daarop een nieuw advies van de welstandscommissie van 14 augustus 2019 ingezonden. Bij einduitspraak van 26 november 2019 is de rechtbank teruggekomen van de tussenuitspraak en heeft zij het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 19 februari 2018 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen eerder hoger beroep ingesteld.
3.       In de tussenuitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:521 heeft de Afdeling vastgesteld dat uit de bewoordingen van de welstandsadviezen van 19 juli 2017 en 30 augustus 2017 niet blijkt dat bij de welstandstoetsing van het bouwplan (in het kader van de activiteit "bouwen") rekening is gehouden met de omstandigheid dat het bouwplan ligt in een beschermd stadsgezicht en aan een zogenoemde eerste orde-straat, als bedoeld in de Welstandsnota 2004. Ook uit het nieuwe advies van 14 augustus 2019 blijkt dat niet. De Afdeling heeft het college in een tussenuitspraak opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het college heeft in reactie op deze tussenuitspraak op 2 juni 2021 een aanvullende motivering ingezonden, gebaseerd op een nader advies van de welstandscommissie van 21 april 2021.
In de einduitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2183, is de Afdeling tot de conclusie gekomen dat het besluit van het college van 19 februari 2018 genomen is in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Met de brief van 2 juni 2021 is niet voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht om het besluit van 19 februari 2018 alsnog toereikend te motiveren. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het besluit van 19 februari 2018 vernietigd en het college opgedragen om binnen 8 weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2017, met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. Ook heeft de Afdeling bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op het bezwaar alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
4.       In het nieuwe besluit van 1 december 2021 heeft het college het nieuwe advies van de welstandscommissie van 20 oktober 2021 overgenomen, het bezwaar van [appellant] en anderen opnieuw ongegrond verklaard en de verleende vergunning opnieuw in stand gelaten. Wel heeft het aan de vergunning alsnog een voorschrift over de nog te bepalen kleurstelling verbonden.
[appellant] en anderen zijn het ook met dit nieuwe besluit niet eens.
Afbakening geding
5.       In de eerdere tussenuitspraak van 10 maart 2021 en einduitspraak van 29 september 2021 heeft de Afdeling al een definitief oordeel gegeven over de omgevingsvergunning, voor zover daarmee toestemming is verleend voor de activiteit "slopen van een bouwwerk in een krachtens een zodanige verordening aangewezen stads- of dorpsgezicht". Het gaat in dit geding dan ook nog uitsluitend om de toestemming voor de activiteit "bouwen". Daarover heeft de Afdeling in de genoemde uitspraken overwogen dat de toetsing aan redelijke eisen van welstand moet worden uitgevoerd met toepassing van de Welstandsnota van Den Haag 2004 (hierna: de Welstandsnota 2004). Omdat de [locatie 1] en [locatie 2] zijn aangewezen als "eerste ordestraten", geldt het toetsingskader dat op p. 23 van de welstandsnota 2004 onder "eerste orde" is gegeven. Dit luidt:
"Hoogwaardig straatensemble: oorspronkelijke uitvoering, detaillering en kwaliteit.
In een eerste orde-straat bepalen de oorspronkelijke situatie, de vorm, de uitvoering en de kwaliteit daarvan het kader, waarbinnen wordt beoordeeld. De welstandstoets gaat over de mate van overeenkomst met de oorspronkelijke situatie. De welstands- en monumentencommissie toetst daarnaast de uitwerking van een bouwplan in relatie tot de bebouwing in de omgeving.
De omgeving en de oorspronkelijke situatie zijn hiervoor het beoordelingskader (en niet de kaders, zoals geformuleerd in het Algemeen toetsingskader van de welstandsnota."
De Afdeling heeft verder overwogen dat het begrip "oorspronkelijke situatie" verwijst naar de situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, in dit geval het bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier" dat is vastgesteld op 8 september 2011.
Het nieuwe welstandsadvies
6.       [appellant] en anderen betogen dat het college het welstandsadvies van 20 oktober 2021 niet had mogen overnemen zonder in te gaan op het eerder door hen ingebrachte tegenadvies van Scala Architecten van 30 juni 2021.
6.1.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
6.2.    [appellant] en anderen gaan er ten onrechte van uit dat hieruit volgt dat het enkele feit dat zij een tegenadvies hebben overgelegd, al betekent dat het college het welstandsadvies niet had mogen overnemen zonder dat op het tegenadvies is ingegaan. Het tegenadvies was in dit geval al eerder overgelegd en vormde een reactie op een eerder welstandsadvies, en geen reactie op het overgenomen nieuwe welstandsadvies. Dit laat overigens onverlet dat [appellant] en anderen zich op het tegenadvies kunnen beroepen om de beoordeling die in het welstandsadvies is gemaakt op inhoudelijke punten te bestrijden. Voor zover zij dat in beroep hebben gedaan, zal de Afdeling het tegenadvies dan ook betrekken in haar beoordeling van de beroepsgronden.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant] en anderen betogen dat ook het nieuwe welstandsadvies van 20 oktober 2021 gebrekkig is en niet door het college had mogen worden overgenomen. Volgens hen is in dit advies ten onrechte opnieuw ingegaan op de betekenis van het bouwplan voor de monumentale waarden van de villa, terwijl alleen de betekenis van het bouwplan voor het beschermd stadsgezicht moest worden beoordeeld.
7.1.    In het advies is onder "Bouwen" ingegaan op de gevolgen van het bouwplan voor het beschermd stadsgezicht. Onder "Monument" is ingegaan op de gevolgen voor de monumentale waarden van de villa. Hoewel die laatste beoordeling in het nieuwe advies kon worden gemist, heeft dat geen gevolgen voor de beoordeling wat betreft de activiteit "bouwen" en betekent dat dus niet dat het college het advies in zoverre niet mocht overnemen.
Het betoog slaagt niet.
8.       [appellant] en anderen betogen dat het nieuwe welstandsadvies opnieuw ondeugdelijk is, omdat geen juiste toetsing heeft plaatsgevonden. Volgens hen had ten eerste moeten worden beoordeeld wat de mate van overeenkomst tussen het bouwplan en de oorspronkelijke situatie van de villa met de aanbouw is, en vervolgens hoe de serre zich in vergelijking met die aanbouw verhoudt tot de omgeving.
8.1.    Over de beoordeling van de gevolgen van bouwplan voor het beschermd stadsgezicht, staat in het welstandsadvies het volgende:
"Zowel de Van de Spiegelstraat 12 als [locatie 2] zijn aangewezen als straten van de eerste orde. Dit betekent dat bij de beoordeling van de nieuwe serre de oorspronkelijke situatie het kader vormt. Met de voorgestelde serre verandert de oorspronkelijke situatie, dat is de situatie zoals aanwezig op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan, de situatie zoals nu aanwezig van de villa met de aanbouw uit 1937. De  aanbouw van de villa wordt kleiner en krijgt een vormgeving in hout en glas in plaats van metselwerk. Deze verandering beoordeelt de commissie als een verbetering voor het vrijstaande karakter van de villa (dit karakter wordt benoemd in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht), een verbetering voor [locatie 2], waarin het verschil tussen de vrijstaande villa en het gesloten bouwblok wordt versterkt en daarmee een verbetering voor de ruimere omgeving en zelfs het beschermd stadsgezicht 'Zeeheldenkwartier'  als geheel. Ook de uitwerking van de serre de materialen en de detaillering is een verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Anders dan de aanbouw uit 1937 sluit de nieuwe serre aan bij de architectuur van de villa en de omgeving, waarmee de samenhang van die omgeving wordt versterkt. De commissie pleit voor een onderzoek naar de kleurstelling van de bestaande serre en de villa, op basis waarvan een nieuwe kleurstelling voor het geheel kan worden bepaald, die recht doet aan het Rijksmonument en de kwaliteit van de omgeving versterkt."
8.2.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies geen beoordeling bevat zoals voorgeschreven in de welstandsnota. In het advies is een vergelijking gemaakt tussen de oorspronkelijke situatie en het bouwplan, en is de uitwerking van het bouwplan in relatie tot de bebouwing in de omgeving beoordeeld. Uit het hiervoor onder 5 aangehaalde toetsingskader van de welstandsnota volgt niet dat het bouwplan in een bepaalde mate overeen moet komen met de oorspronkelijke situatie. Het toetsingskader staat er dan ook niet aan in de weg dat ook een ingrijpende wijziging van de oorspronkelijke situatie aanvaardbaar wordt geacht.
Het betoog slaagt niet.
9.       [appellant] en anderen betogen dat de welstandscommissie er ten onrechte van uit is gegaan dat het vrijstaande karakter van de villa is benoemd in het besluit tot aanwijzing van het beschermd stadsgezicht. Onder verwijzing naar het tegenadvies van Scala betogen zij dat de vervanging van de aanbouw voor de veel kleinere serre juist leidt tot aantasting van de gesloten bouwblokken, die een karakteristieke waarde van het beschermd stadsgezicht vormen.
9.1.    In het tegenadvies van Scala staat hierover het volgende:
"De massa van de huidige aanbouw en de aanzienlijk kleinere massa van de voorgestelde serre vormt een evident verschil met de oorspronkelijke en beschermde situatie (villa met aanbouw) en de voorgestelde situatie (aanbouw gesloopt, villa met aangebouwde serre). De tekeningen van gevels aan de [locatie 2] [van] de architect illustreren dat overduidelijk. Het plan betekent een aantasting van de bestaande ruimtevorm van de [locatie 2] waar het ‘gesloten bouwblok’ een enorm grote opening of leegte krijgt.
Enerzijds is het de begeleiding bij de hoek die enorm wordt verkleind -want in plaats van de oorspronkelijke aanbouw verschijnt er een leegte, een ‘gat’ in de straatwand. Anderzijds is het de waardevolle karakteristiek van de gesloten bouwblokken die hier wordt aangetast wanneer de forse aanbouw verdwijnt; en juist die karakteristiek van gesloten bouwblokken is typerend genoemd in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht.
De mate van overeenkomst tussen de aanbouw en de serre is qua massa, uitvoering en kwaliteit zeer klein. De serre is twee meter breed gezien vanuit de [locatie 2] -de huidige aanbouw is 17 meter breed. De aanbouw is gemetseld met een reeks vensters, de serre is transparant. Het verschil in breedte en massa is zodanig substantieel dat van een overeenkomst van de aanbouw en serre niet kan worden gesproken. De wijze waarop de ensemblewaarden van het beschermd stadsgezicht zijn benoemd en omschreven maken dat hier sprake is van een niet-aanvaardbare aantasting."
9.2.    In de toelichting bij de aanwijzing van het Zeeheldenkwartier als beschermd stadsgezicht staat onder "Bebouwingsbeeld" vermeld dat de wijk wordt getypeerd door relatief smalle en lange straten met gesloten bouwblokken, en dat het enige vrijstaande voorhuis in de wijk de villa  Van de Spiegelstraat 12 is. Onder "Typering" is vermeld dat onder meer de typologie van gesloten bouwblokken typerend is. Ook onder "Waardering" is onder meer vermeld dat het rechte verkavelingspatroon en het gesloten bouwblok kenmerkend zijn.
Hieruit leidt de Afdeling af dat bij de aanwijzing van het Zeeheldenkwartier tot beschermd stadsgezicht de aanwezige gesloten bouwblokken als waardevol zijn aangemerkt, waarbij is onderkend dat de vrijstaande villa daar geen deel van uitmaakt. Uit de toelichting blijkt niet dat het vrijstaande karakter van de villa zelf tot de te beschermen waarden hoort. In het welstandsadvies is dan ook ten onrechte aangenomen dat een verbetering van het vrijstaande karakter van de villa tot een verbetering voor het beschermd stadsgezicht leidt. Het betoog is in zoverre terecht voorgedragen.
Het betoog leidt echter niet tot het door [appellant] en anderen daarmee beoogde doel. Daartoe overweegt de Afdeling dat in het tegenadvies ten onrechte is aangenomen dat de vergroting van het vrijstaande karakter van de villa tot een aantasting van de waarde van de gesloten bouwblokken leidt. Bij de beschrijving en de waardering van de gesloten bouwblokken is immers onderkend dat deze zich niet uitstrekten tot aan de vrijstaande villa. De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat het bouwplan niet leidt tot een aantasting van de te beschermen waarden van het beschermd stadsgezicht waaraan in het welstandsadvies nader aandacht moest worden besteed. Het welstandsadvies is dus gedeeltelijk gebaseerd op een onjuiste aanname. Er is echter geen reden om aan te nemen dat de eindconclusie in het advies bij een juiste aanname anders zou hebben geluid. Het college mocht daarom toch op dit advies afgaan.
Het betoog slaagt niet.
10.     [appellant] en anderen betogen dat in het welstandsadvies onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom de uitvoering en de materialen en detaillering van de nieuwe serre worden beschouwd als een verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke situatie en een verbetering voor de omgeving. In het tegenadvies wordt geconcludeerd dat het bouwplan juist tot een verslechtering leidt. Wat betreft de kleurstelling heeft de welstandscommissie ook niet tot een positief advies kunnen komen, nu in het welstandsadvies wordt gepleit voor nader onderzoek naar een geschikte kleurstelling. Het college heeft die beoordeling van de kleurstelling volgens [appellant] en anderen niet door het stellen van een vergunningvoorschrift naar een later moment kunnen doorschuiven.
10.1.  Op zichzelf hoefde in het welstandsadvies niet verdergaand dan is gedaan, te worden gemotiveerd waarom de uitvoering, materiaalgebruik en detaillering, gelet op de geldende criteria uit de welstandsnota, in overeenstemming met redelijke eisen van welstand zijn geacht. Het gaat hier bij uitstek om een niet volledig objectiveerbare waardering die de welstandscommissie vanuit haar deskundigenrol mocht maken. Het overgelegde tegenadvies maakt dit niet anders. Dat in het tegenadvies een andere waardering tegenover die van de welstandscommissie is gesteld, maakt de beoordeling die de welstandscommissie heeft gemaakt op zichzelf nog niet onjuist of gebrekkig.
10.2.  Over de kleurstelling overweegt de Afdeling het volgende.
10.3.  In artikel 2.5 van de Regeling omgevingsrecht (hierna: de Mor) staat welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag moeten worden verstrekt ten behoeve van de toetsing aan de criteria uit de welstandsnota. Onder d van dit artikel staat: "opgave van de toe te passen bouwmaterialen en de kleur daarvan (uitwendige scheidingsconstructie). In ieder geval worden opgegeven het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten en boeidelen en de dakbedekking."
Artikel 2.7, derde lid, luidt:
"Indien de aard van het bouwplan naar het oordeel van het bevoegd gezag daartoe aanleiding geeft, kan in de vergunning worden bepaald dat gegevens en bescheiden, genoemd in de artikelen […] 2.5, binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd."
10.4.  De welstandscommissie heeft in een eerder advies van 30 augustus 2017 aangegeven dat zij niet kan instemmen met de kleurstelling zoals vermeld op de bouwtekeningen, omdat deze teveel contrasteert. Zij heeft geadviseerd om voor de kleurstelling uit te gaan van de bestaande kleurstelling. Het college heeft aan het primaire besluit van 31 augustus 2017 ten grondslag gelegd dat op de vergadering van de welstandscommissie een vertegenwoordiger van Groendaelstaete I aanwezig was, die heeft verklaard dit advies op te volgen. De welstandscommissie heeft in het nieuwe advies van 20 oktober 2021 volstaan met het pleiten voor een onderzoek naar de kleurstelling van de bestaande serre en de villa, op basis waarvan een nieuwe kleurstelling voor het geheel kan worden bepaald, die recht doet aan het Rijksmonument en de kwaliteit van de omgeving versterkt. Het college heeft daarom een voorschrift aan de vergunning verbonden, dat luidt:
"De kleurstelling van de nieuwe serre en villa dient één geheel te vormen, rechtdoende aan het Rijksmonument en de omgeving. Dit moet door vergunninghouder in overleg met de gemeente voorafgaand bepaald en goedgekeurd worden".
De Afdeling begrijpt hieruit dat de aanvraag, voor zover daarbij op de bouwtekeningen een kleurstelling is aangegeven, geacht moet worden te zijn gewijzigd, waarbij in afwijking van artikel 2.5, aanhef en onder d, van de Mor geen (nieuwe) kleurstelling is opgegeven. De vraag of het college dit mocht ondervangen door het voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden, moet worden beantwoord in het licht van de in artikel 2.7, derde lid, van de Mor geboden mogelijkheid om omgevingsvergunning te verlenen in afwachting van later nog aan te leveren en te beoordelen gegevens en bescheiden.
10.5.  Het college heeft niet gemotiveerd waarom de aard van het bouwplan naar zijn oordeel aanleiding geeft voor een voorschrift op grond waarvan de kleurstelling pas in een later stadium wordt bepaald. Dat had het in dit geval wel moeten doen, omdat uit de adviezen van de welstandscommissie blijkt dat aan de kleurstelling een bepalende betekenis toekomt voor de toetsing aan redelijke eisen van welstand, en de welstandscommissie negatief heeft geadviseerd over de kleurstelling die in de oorspronkelijke aanvraag was opgenomen.
Verder overweegt de Afdeling dat met het voorschrift niet wordt gewaarborgd dat de serre zal worden uitgevoerd in een kleurstelling die, nadat de welstandscommissie daarover heeft geadviseerd, door het college in overeenstemming met redelijke eisen van welstand wordt geacht. Ook ontbreekt in het voorschrift de in artikel 2.7, derde lid, van de Mor genoemde termijn van drie weken voor de start van de uitvoering.
Het betoog slaagt.
Bestuurlijke lus
11.     Gelet op wat hiervoor onder 10.5 is overwogen, is het besluit van 1 december 2021 genomen in strijd met de artikelen 2.5, aanhef en onder d en 2.7, derde lid, van de Mor en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Gelet op de aard en omvang van het gebrek en de betrokken belangen van Groendaelstaete I, ziet de Afdeling geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 1 augustus 2017 te herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, zoals [appellant] en anderen hebben verzocht. De Afdeling ziet geen reden om aan te nemen dat het gaat om een gebrek dat niet zal kunnen worden hersteld. Dat, zoals [appellant] en anderen hebben aangevoerd, over dit bouwplan al herhaaldelijk welstandsadviezen zijn uitgebracht die het college - blijkens de eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling over dit bouwplan - niet had mogen overnemen, is daarvoor in dit geval onvoldoende.
12.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om het gebrek te herstellen. Het college moet dit doen door binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw of gewijzigd besluit te nemen. Als Groendaelstaete I er in overleg met het college voor kiest om de aanvraag binnen een redelijke termijn na deze tussenuitspraak aan te vullen met de kleurstelling, zal het college de aanvaardbaarheid van die kleurstelling, na advisering door de welstandscommissie daarover, alsnog moeten beoordelen. Als Groendaelstaete I de aanvraag niet aanvult met de kleurstelling, dient het college gemotiveerd te beoordelen of de aard van het bouwplan volgens hem aanleiding geeft voor een voorschrift als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, van de Mor over de kleurstelling, en in dat geval een gewijzigd voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden. Het college moet de Afdeling en andere partijen de uitkomst zo spoedig mogelijk meedelen en het nieuwe of gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken.
13.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht. Ook zal in de einduitspraak worden beslist op het verzoek van [appellant] en anderen om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om:
- binnen 8 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het in overweging 10.5 geconstateerde gebrek te herstellen;
- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mee te delen en een nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024
727