ECLI:NL:RBOVE:2025:6700

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
ak_22_199
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage door het UWV in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 19 november 2025, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, die sinds 1990 als locatiemanager werkzaam was, heeft een WIA-uitkering aangevraagd na een auto-ongeval in 2018, waarna zij ziek uitviel. Het UWV had haar arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 44,26% per 15 maart 2021, maar eiseres was het hier niet mee eens en voerde aan dat dit percentage te laag was. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres op de genoemde datum daadwerkelijk 44,26% arbeidsongeschikt was. De rechtbank volgde de deskundige die door hen was ingeschakeld en concludeerde dat het UWV nader arbeidskundig onderzoek moet doen op basis van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 14 augustus 2023. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en gaf hen zes weken de tijd om een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV ook het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/199

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. A. Staal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV)
gemachtigde: L.A.P. ter Laak.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres is het niet eens met de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage op basis waarvan de WIA-uitkering vanaf 15 maart 2021 aan haar is toegekend. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het arbeidsongeschiktheidspercentage, waarop het UWV de WIA-uitkering van eiseres vanaf 15 maart 2021 heeft gebaseerd, correct is.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV niet toereikend heeft gemotiveerd dat eiseres op 15 maart 2021 44,26% arbeidsongeschikt was. Het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het UWV heeft met het besluit van 3 juni 2021 aan eiseres vanaf 15 maart 2021 een loongerelateerde WIA-uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) naar een mate van een arbeidsongeschiktheid van 35,81% toegekend. Met het bestreden besluit van 20 december 2021 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres vastgesteld op 44,26%.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de echtgenoot van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
2.3.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend. De rechtbank heeft verzekeringsarts
[deskundige 1] (hierna: [deskundige 1]) benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. [deskundige 1] heeft gerapporteerd op 29 augustus 2023. Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid te reageren op het rapport van [deskundige 1]. Op 30 oktober 2023 heeft [deskundige 1] aanvullend gerapporteerd.
2.4.
De rechtbank heeft [deskundige 1] verzocht om een neuropsychologisch onderzoek (NPO) te laten uitvoeren bij eiseres. [deskundige 1] heeft [deskundige 2], klinisch neuropsycholoog, (hierna: [deskundige 2]) ingeschakeld. [deskundige 2] heeft gerapporteerd op 19 oktober 2024. [deskundige 1] heeft naar aanleiding daarvan aanvullend gerapporteerd op 6 december 2024. Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid te reageren op de rapporten van [deskundige 2] en
[deskundige 1]. [deskundige 1] heeft daarop aanvullend gerapporteerd op 17 januari 2025.
2.5.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat de rechter die het beroep op zitting heeft behandeld niet in de gelegenheid is om uitspraak te doen in deze zaak en dat daarom een andere rechter op het beroep zal beslissen.
2.6.
De rechtbank heeft partijen daarbij de gelegenheid gegeven om te laten weten of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben hierop geen reactie gegeven. De rechtbank heeft daarop met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
3. Eiseres werkte sinds 1990 als locatiemanager bij [stichting] voor gemiddeld 29,89 uur per week. Na een auto-ongeval in september 2018 is eiseres op 18 maart 2019 ziek uitgevallen met lichamelijke en daarna ook psychische klachten. Eiseres heeft op
18 december 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Daarop heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunten van partijen
Standpunt UWV
4. Met het bestreden besluit heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres vanaf 15 maart 2021 vastgesteld op 44,26%. Het UWV heeft dit gebaseerd op verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft een arts een functionele mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld, waarin de beperkingen van eiseres zijn vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze FML gewijzigd. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geselecteerd, die eiseres met haar beperkingen kan uitvoeren. Met de middelste van de drie functies met het hoogste loon kon eiseres op 15 maart 2021 44,26% verdienen van het loon dat zij kreeg voordat zij ziek werd.
Standpunt eiseres
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij meer arbeidsongeschikt is dan het UWV heeft aangenomen.
5.1.
Volgens eiseres is het bestreden besluit onvoldoende toetsbaar en verifieerbaar, omdat niet alle arbeidskundige informatie is verstrekt.
5.2.
Eiseres vindt dat de medische en arbeidskundige rapporten niet op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, dat ze tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies niet logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
5.3.
Eiseres stelt verder dat de medische grondslag van het besluit ontbreekt. Eiseres is van mening dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Eiseres vindt dat de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek (NPO) van 14 juni 2019 onvoldoende terugkomen in de FML. Ook zijn volgens eiseres vanwege haar knieklachten onvoldoende beperkingen aangenomen.
5.4.
Eiseres is verder van mening dat zij de geduide functies niet kan uitvoeren, omdat deze haar belastbaarheid overschrijden.
5.5.
Eiseres heeft haar standpunt onderbouwd met rapporten van 17 februari 2022 en
28 februari 2023 van verzekeringsarts medisch adviseur [verzekeringsarts 1] (hierna:
[verzekeringsarts 1].)
Reactie UWV
6. Het UWV heeft zijn standpunt gehandhaafd. Het UWV heeft dit onderbouwd met nadere rapporten van 20 december 2022 en 22 maart 2023 van verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 2] (hierna [verzekeringsarts 2]) en een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 januari 2023.
Overwegingen van de rechtbank
7.1.
De rechtbank dient te beoordelen of het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres vanaf 15 maart 2021 terecht heeft vastgesteld op 44,26%.
7.2.
De rechtbank heeft deskundige [deskundige 1] ingeschakeld. Naar vaste rechtspraak van de Centrale raad van Beroep (CRvB) [1] geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als deze hem overtuigend voorkomt.
7.3.
Deze situatie doet zich hier voor. De wijze waarop [deskundige 1] in de rapporten van
29 augustus 2023, 30 oktober 2023, 6 december 2024 en 17 januari 2025 is ingegaan op de klachten en de aanwezige medische informatie geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De uit dit onderzoek getrokken conclusies zijn inzichtelijk en consistent.
7.4.
[deskundige 1] heeft het dossier van eiseres bestudeerd en hij heeft eiseres samen met haar partner gezien en gesproken op een spreekuur. [deskundige 1] heeft alle medische informatie in zijn oordeel betrokken. Daarnaast heeft [deskundige 1] een NPO laten uitvoeren en ook de informatie hieruit meegewogen.
7.5.
Duidelijk is dat bij eiseres sprake is van beperkingen, die het gevolg zijn van haar niet aangeboren hersenletsel (NAH), haar knieklachten (rechts) en haar allergieklachten, die al bestonden. [deskundige 1] stelt echter dat het UWV de beperkingen van eiseres op
15 maart 2021 niet geheel juist heeft ingeschat. [deskundige 1] is van mening dat eiseres op de datum in geding aanzienlijk meer beperkt was. Hij baseert dit op de medische informatie in het dossier, waaronder het NPO van 14 juni 2019 en de rapporten van 17 februari 2022 en 28 februari 2023 van [verzekeringsarts 1], het gesprek met eiseres en haar partner en een telefoongesprek met de huisarts van eiseres op 15 augustus 2023. [deskundige 1] heeft voor eiseres een FML van 14 augustus 2023 vastgesteld. Onderdeel daarvan is een urenbeperking van maximaal 4 uur per dag en maximaal 20 uur per week.
7.6.
Uit het rapport van [deskundige 2] van 19 oktober 2024 blijkt dat een herhaalde afname van dezelfde tests een sterk wisselend beeld en een positieve symptoomvaliditeitsuitslag laat zien. Op basis daarvan concludeert [deskundige 2] dat sprake is van onderpresteren. Daarom kan [deskundige 2] geen betrouwbare uitspraken doen over het cognitief functioneren van eiseres. Wel is volgens [deskundige 2] sprake van psychopathologie waarbij angst en depressie naar voren komen. De psychopathologie kan het cognitief functioneren negatief beïnvloeden. [deskundige 2] acht het aannemelijk dat de huidige klachten van eiseres na het ongeval zijn ontstaan en dat zij gerelateerd zijn aan psychopathologie. Het is volgens [deskundige 2] aannemelijk dat de door eiseres genoemde klachten die voor haar het meest hinderlijk of beperkend zijn, daaraan kunnen worden toegeschreven. Het gaat dan om moeite bij nadenken, energieverdeling, last van prikkels (geluid en licht), problemen met informatie opnemen/verwerken/onthouden en dingen tegelijk doen. [deskundige 2] wijst erop dat psychopathologie veel (mentale) energie kost en ook somatische klachten verklaart. Of eiseres deze beperkingen op de datum in geding,
15 maart 2021, al had is met het NPO niet vast te stellen, maar blijkt volgens [deskundige 2] wel uit de dossierinformatie.
7.7.
Hoewel het NPO gezien het onderpresteren eigenlijk onbruikbaar is, pleit dit volgens [deskundige 1] eerder voor het bestaan van cognitieve c.q. psychische klachten en beperkingen dan ertegen. [deskundige 1] wijst erop dat voor deze arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet essentieel is wat de precieze oorzaak is van de medische beperkingen (cognitief of psychisch). Het gaat erom dat de beperkingen voldoende geobjectiveerd, consistent en plausibel zijn. [deskundige 1] ziet het verslag en de conclusies van het NPO als een bevestiging dat bij eiseres sprake is van objectiveerbare medische beperkingen.
7.8.
Eiseres kan zich vinden in de eindconclusie van [deskundige 1].
7.9.
Het UWV is het echter niet eens met de conclusie van [deskundige 1]. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 2] stelt dat het onderzoek van [deskundige 1] niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen voldoet, nu er geen inzichtelijke anamnese is afgenomen. Volgens [verzekeringsarts 2] is [deskundige 1] vooral afgegaan op de subjectieve informatie die eiseres hem verstrekt heeft bij het afnemen van het dagverhaal en heeft hij de plausibiliteit en consistentie daarvan niet getoetst aan de objectieve informatie die in het dossier beschikbaar is over de situatie rondom datum in geding. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 3] (hierna: [verzekeringsarts 3]) sluit zich hierbij aan. In het NPO ziet [verzekeringsarts 3] ook geen aanleiding om de belastbaarheid van eiseres te wijzigen. [verzekeringsarts 3] wijst erop dat geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over het cognitieve functioneren van eiseres, vanwege het incongruente testprofiel en het onderpresteren. [verzekeringsarts 3] betwijfelt of sprake is van psychopathologie, die zich uit in angst en depressie en die het cognitief functioneren van eiseres negatief zou kunnen beïnvloeden. Zij wijst erop dat eiseres in haar reactie heeft gemeld dat de antwoorden die ze bij de test heeft gegeven niet overeen komen met hoe zij zich daadwerkelijk voelt. [verzekeringsarts 3] vindt ook van belang dat [deskundige 2] de klachten van eiseres niet zelf heeft vastgesteld. Verder merkt [verzekeringsarts 3] op dat, als wel sprake is van psychopathologie, dit pas na datum in geding is ontstaan.
7.10.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundige [deskundige 1] met zijn rapporten en het NPO van [deskundige 2] voldoende heeft gemotiveerd dat bij eiseres op de datum in geding,
15 maart 2021, sprake was van de beperkingen, zoals hij deze heeft vastgelegd in de FML van 14 augustus 2023. Met de rapporten heeft hij toereikend onderbouwd dat de klachten van eiseres consistent en plausibel zijn en geobjectiveerd kunnen worden. Hoewel het NPO van beperkte waarde is, bevestigt dit wel dat op de datum in geding sprake was van psychopathologie, die toen ook al leidde tot angst en depressie en negatieve invloed had op het cognitieve functioneren van eiseres. Dat eiseres de ingevulde vragenlijst heeft genuanceerd maakt dit niet anders, nu die vragenlijst slechts een onderdeel is van het NPO. [deskundige 1] heeft de klachten van eiseres navolgbaar vertaald in de FML van
14 augustus 2023.
7.11.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en niet toereikend heeft gemotiveerd dat eiseres op
15 maart 2021 44,26% arbeidsongeschikt was. Het UWV moet op basis van de FML van
14 augustus 2023 van [deskundige 1] nader arbeidskundig onderzoek doen, aan de hand daarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres vanaf 15 maart 2021 vaststellen en op basis daarvan een beslissing nemen over haar WIA-aanspraken.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Het UWV moet nog nader arbeidskundig onderzoek doen om te kunnen beslissen op de bezwaren van eiseres. Daarom kan de rechtbank het geschil nog niet definitief beëindigen.
8.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
8.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde per punt van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen en heeft gereageerd op de rapporten van de deskundigen. Aan deze proceshandelingen kent het Bpb in totaal 2,5 punten toe. Dit leidt tot een bedrag van
€ 2.267,50. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten van [verzekeringsarts 1], die zij als deskundige heeft ingeschakeld. Deze bedragen € 1.408,27 en € 365,99,-, dus in totaal € 1.774,26. De rechtbank kent deze ook toe. De vergoeding bedraagt dan in totaal
€ 4.041,76.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 december 2021;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 4.041,76 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl.
Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 30 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:274 en CRvB 5 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1146