ECLI:NL:CRVB:2019:274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
15-6358 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid bij endometriose

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als kasmedewerkster werkte, was sinds 19 november 2013 arbeidsongeschikt door gezondheidsklachten gerelateerd aan endometriose. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 21 juni 2014, omdat zij geschikt werd geacht voor haar werk. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij door pijn- en vermoeidheidsklachten als gevolg van endometriose niet in staat was om haar werk te verrichten. De deskundige, prof. dr. J.P.W.R. Roovers, heeft na onderzoek geconcludeerd dat appellante op de datum in geding niet in staat was om te werken. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport blijk gaf van een zorgvuldig onderzoek en dat de deskundige overtuigend had gemotiveerd waarom appellante niet in staat was om haar werk te verrichten. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en herstelde het recht op ZW-uitkering vanaf 21 juni 2014.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 1.351,04, inclusief reiskosten en griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het onderzoek dat door de deskundige is uitgevoerd.

Uitspraak

15.6358 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 september 2015, 14/4004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 januari 2019
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. J.S. Visser, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. van den Berg.
Na zitting is het onderzoek heropend en heeft prof. dr. J.P.W.R. Roovers, urogynaecoloog (deskundige), op verzoek van de Raad een onderzoek ingesteld en op 26 april 2018 rapport uitgebracht.
Partijen hebben op dit rapport hun zienswijze gegeven.
De deskundige heeft in een brief van 19 juli 2018 nader gerapporteerd.
Partijen hebben op deze brief gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:75, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als kasmedewerkster voor 12 tot 13 uur per week.
Zij is op 19 november 2013 uitgevallen voor haar werk. Aan appellante is met ingang van
19 november 2013 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Na onderzoek door een verzekeringsarts is het recht op ziekengeld van appellante bij
besluit van 20 juni 2014 beëindigd per 21 juni 2014 (datum in geding) op de grond dat zij geschikt werd geacht voor haar werk als kasmedewerkster. Het hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 27 augustus 2014 (bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit berust op een voldoende zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante in lichamelijk opzicht voldoende belastbaar is geacht om het eigen werk als kasmedewerkster te verrichten. In de door appellante ingebrachte informatie van de behandelend sector is geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv het bestreden besluit niet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mogen baseren.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – samengevat – aangevoerd dat zij vanwege pijn- en vermoeidheidsklachten door endometriose niet in staat was op 21 juni 2014 haar werk te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een brief van 18 januari 2016 van haar behandelend gynaecoloog, in welke brief is vermeld dat appellante onder behandeling is in verband met ernstige, diep infiltrerende endometriose, die in 2011 heeft geleid tot een negen uur durende sanerende ingreep, waarbij ook een stuk darm werd verwijderd en het nodig was links en rechts de bekkenbodem te opereren. Appellante heeft meerdere gevolgen aan deze operatie overgehouden, die deels worden toegeschreven aan opgelopen zenuwschade. De behandelend gynaecoloog meldt onder meer dat bij appellante postoperatief een centrale sensitisatie lijkt te zijn opgetreden, waardoor pijnklachten aanwezig blijven. Aanvankelijk was er een effectieve behandeling van de pijnklachten met TENS, maar naderhand zijn de pijnklachten toch toegenomen. Deze klachten zijn in de brief als reëel en chronisch gekenschetst.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar een rapport van 13 april 2016, waarin een verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen heeft gegeven dat bekend was dat appellante pijnklachten heeft. Met het door de medewerker hoger beroep ingebrachte standpunt dat het medisch toestandsbeeld in juni 2014 niet wezenlijk anders was dan in de werkzame periode voorafgaande aan de ziekmelding heeft deze arts zich kunnen verenigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De deskundige heeft na dossierstudie en een gesprek met appellante gerapporteerd dat appellante endometriosis externa heeft. Appellante heeft in 2011 een zeer grote buikchirurgie ondergaan, waarbij zenuwschade is ontstaan, met pijnklachten tot gevolg. Daarna is er, eveneens in 2011, een heroperatie geweest. De pijnklachten beperken appellante in het dagelijks functioneren. Op 21 juni 2014 had appellante nog geen adnexextirpatie beiderzijds ondergaan. Als de ovariae niet allebei verwijderd worden en de betrokkene nog niet
post-menopauzaal is, blijft er stimulatie van endometriumcellen buiten de uterus, welke bloeden in dezelfde cyclus als de baarmoeder bloedt. Deze bloedingen resulteren in een littekenreactie van het weefsel rondom de extra-uterine endometriumcellen. Daarnaast resulteert een grote buikchirurgie ook vaak in persisterende buikpijnklachten, zoals ook bij appellante het geval is. Psychische problematiek is een bijkomend gevolg bij de beschreven aandoening en ook bij deze casus van toepassing, vooral op het gebied van het concentreren en verdelen van de aandacht vanwege de pijnklachten. De dynamische handelingen zijn beperkt voor alle aspecten waarbij de romp betrokken is. Voor de psychische problematiek en dynamische handelingen geldt dat de onderliggende klachten die de beperkingen veroorzaken voortdurend in ernstige mate, zij het met wisselende intensiteit, aanwezig en duurzaam van aard zijn. Appellante was op 21 juni 2014 niet in staat om 12 uur per week te werken, verdeeld over vier à vijf dagen. De voornaamste reden daarvoor was de pijn in haar buik, die werd veroorzaakt door de endometriose en de gevolgen van de buikchirurgie in 2011. Inspanning provoceerde de pijnklachten.
4.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad heeft als uitgangspunt te gelden dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als deze hem overtuigend voorkomt en dat bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel kunnen rechtvaardigen. Vormen de aangevoerde bezwaren tegen een deskundigenadvies een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt (zie de uitspraak van de Raad van 4 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8139).
4.3.
Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk gemotiveerd. De deskundige heeft een duidelijk antwoord gegeven op de hem gestelde vragen. Ook in het licht van de door appellante ingebrachte informatie van de behandelend gynaecoloog wordt in de gemotiveerde betwisting van het deskundigenadvies door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv geen aanleiding gezien de door de deskundige getrokken conclusies niet te volgen. Geconfronteerd met de reactie van deze verzekeringsarts, heeft de deskundige zijn standpunt gemotiveerd gehandhaafd en in zijn brief van 19 juli 2018 onder meer te kennen gegeven dat endometriose een progressieve aandoening is. Vanuit zijn specifieke invalshoek als gynaecoloog heeft de deskundige in zijn rapport beargumenteerd waarom hij van mening is dat de beperkingen van appellante zijn onderschat op de datum in geding, zijnde de datum waarop hij is bevraagd.
4.4.
Het volgen van het oordeel van de deskundige betekent in dit geval dat ervan wordt uitgegaan dat appellante op 21 juni 2014 niet in staat was haar werk te verrichten.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het besluit van 20 juni 2014 wordt herroepen, waardoor appellante vanaf 21 juni 2014 recht heeft op een uitkering op grond van de ZW.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De kosten voor rechtsbijstand worden begroot op € 1.280,- en € 71,04 voor reiskosten. In bezwaar en beroep zijn geen te vergoeden kosten gemaakt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 augustus 2014;
  • herroept het besluit van 20 juni 2014;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.351,04;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

LO