ECLI:NL:CRVB:2024:1146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
21/860 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen wegens niet vastgestelde psychische afwijkingen gerelateerd aan uitzending naar Libanon

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag van appellant om in aanmerking te komen voor een militair invaliditeitspensioen. De staatssecretaris van Defensie heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat niet is vastgesteld dat de uitzending van appellant naar Libanon heeft geleid tot psychische afwijkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze afwijzing in hoger beroep beoordeeld. De Raad heeft geconstateerd dat de door de staatssecretaris ingeschakelde deskundige, prof. dr. G.F. Koerselman, concludeert dat appellant op de peildatum van 2 november 2016 leed aan een ernstige posttraumatische stressstoornis (PTSS), die verband houdt met zijn uitzending naar Libanon. De Raad oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd dat de psychische klachten van appellant niet aan de uitzending gerelateerd zijn. De Raad vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de beperkingen en de mate van invaliditeit van appellant als gevolg van de PTSS moeten worden vastgesteld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 5.343,- bedragen, en moet het griffierecht van € 181,- worden vergoed.

Uitspraak

21/860 MPW
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2021, 19/2460 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of de staatssecretaris de aanvraag van appellant om in aanmerking te komen voor een militair invaliditeitspensioen heeft mogen afwijzen op de grond dat niet is vastgesteld dat de uitzending van appellant naar Libanon tot psychische afwijkingen heeft geleid. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Gelet op de resultaten van het op verzoek van de Raad verrichte psychiatrische onderzoek concludeert de Raad dat bij appellant sprake is van een aan zijn uitzending toe te schrijven psychische aandoening.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. van de Nadort hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
In hoger beroep heeft appellant een rapport overgelegd van psychiater J.M.J.F. Offermans. Hierop heeft de staatssecretaris gereageerd met onder meer de brieven van (bezwaar)verzekeringsarts A. Meij en psychiater dr. O. de Klerk. Appellant heeft hierop, onder verwijzing naar een nadere rapportage van Offermans, een reactie gegeven, wat weer heeft geleid tot een nadere reactie van Meij.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.D.W. Martens, advocaat. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben. Verder is Offermans als partij-deskundige verschenen.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend en prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 13 november 2023 rapport uitgebracht. Partijen hebben hierop hun zienswijze gegeven.
Het onderzoek is hervat op een zitting van 24 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. F.S. Bellekom, advocaat. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door Knoben.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was van [periode 1] dienstplichtig militair. In de periode van [periode 2] is hij uitgezonden geweest naar Libanon.
1.2.
Op 2 november 2016 heeft appellant – voor zover hier van belang – in verband met psychische klachten een aanvraag ingediend om toekenning van een militair invaliditeitspensioen.
1.3.
Met een besluit van 18 augustus 2017 heeft de staatssecretaris bericht de aanvraag van appellant niet verder te behandelen, omdat appellant niet heeft gereageerd op herhaalde oproepen voor een geneeskundig onderzoek.
1.4.
Na het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft alsnog een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden door verzekeringsarts M. Levy. Daarnaast is appellant onderzocht door De Klerk. Wat betreft de psychische klachten concludeert Levy dat het eigen oriënterend onderzoek en het expertiserapport van De Klerk geen duidelijkheid hebben kunnen geven over de diagnostiek van de gestelde psychische klachten van appellant.
1.5.
Met een besluit van 12 maart 2019 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor toekenning van een militair invaliditeitspensioen. De staatssecretaris heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat in het medisch onderzoek niet is vastgesteld dat de uitzending van appellant naar Libanon tot psychische afwijkingen heeft geleid.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen. Appellant is er niet in geslaagd om gerede twijfel op te roepen aan de juistheid van de conclusies in het medisch onderzoek en het expertiseonderzoek. In bezwaar en beroep heeft appellant geen contra-expertise overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat deze conclusies niet juist zouden zijn. Aan de informatie van het Sinaï Centrum kan niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Hoewel door de behandeld sector een oorzakelijk verband wordt gelegd tussen de klachten die appellant ervaart en zijn ervaringen tijdens zijn uitzending naar Libanon, wordt niet concreet onderbouwd aan de hand van argumenten die zijn te relateren aan de DSMclassificatie, hoe de behandelaars van appellant tot de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) zijn gekomen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij stelt dat op basis van het medisch dossier, verkregen van de behandelend sector en het rapport van Offermans dat in hoger beroep is overgelegd, bij hem sprake is van een PTSS, chronisch met verlaat begin, een obsessief-compulsieve stoornis en een persistent depressieve stoornis en dat deze psychische problematiek is gerelateerd aan de militaire dienstperiode in Libanon.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij is geoordeeld dat niet is vast te stellen dat bij appellant sprake is van aan zijn uitzending naar Libanon toe te schrijven psychische afwijkingen, in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
De door de Raad benoemde deskundige Koerselman leidt uit zijn eigen onderzoek af dat appellant op de peildatum van 2 november 2016 aan een ernstige PTSS leed, waarbij een onbeheersbare woede, zelfhaat en depressie dominant waren. Koerselman ziet een verband tussen de PTSS op de datum in geding en de uitzending van appellant naar Libanon. Andere mogelijke verklaringen voor de PTSS ziet Koerselman niet.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De wijze waarop Koerselman in het rapport van 13 november 2023 is ingegaan op de klachten en de aanwezige medische informatie van met name het Sinaï Centrum geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De uit dit onderzoek getrokken conclusies zijn inzichtelijk en consistent. Wat de staatssecretaris in reactie op het deskundigenrapport naar voren heeft gebracht, is onvoldoende om aan de juistheid van die conclusies te twijfelen. De Raad gaat er daarom van uit dat op de peildatum bij appellant sprake was van een ernstige PTSS die is veroorzaakt door zijn uitzending naar Libanon. Dit brengt mee dat het nu aan de staatssecretaris is om de beperkingen en de mate van invaliditeit van appellant als gevolg van de PTSS op de peildatum vast te stellen. De staatssecretaris dient daarbij zoveel mogelijk uit te gaan van de door Koerselman gemaakte globale inschatting van de beperkingen van appellant. Gelet op de inmiddels verstreken tijd en de met een onderzoek in persoon gepaard gaande belasting zal appellant alleen in het uiterste geval aan een nader persoonlijk verzekeringsgeneeskundig onderzoek mogen worden onderworpen.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep wordt gegrond verklaard. De Raad vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zal de staatssecretaris opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Dit betekent dat de staatssecretaris de beperkingen en de mate van invaliditeit van appellant als gevolg van de PTSS op de peildatum moet vaststellen en het resultaat daarvan in een nieuwe beslissing op bezwaar moet opnemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de staatssecretaris te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Omdat het hoger beroep slaagt, krijgt appellant een vergoeding voor zijn proceskosten in beroep en hoger beroep. De proceskosten bedragen € 4.375,-. [1] Daarnaast heeft appellant recht op vergoeding van de kosten van het onderzoek dat op zijn verzoek is verricht door Offermans. Deze kosten bedragen € 968,- en komen, met de op de zitting namens de staatssecretaris gegeven instemming, voor vergoeding in aanmerking. Tot slot krijgt appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 12 maart 2019;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 5.343,-;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet als voorzitter en L.M. Tobé en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) R.R. Olde Engberink

Voetnoten

1.In beroep: 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting; in hoger beroep 1 punt voor het hoger beroepschrift, 1,5 punt voor de zittingen (1 punt voor de eerste zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting) en