ECLI:NL:RBOVE:2025:669

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
08-295253-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvend letsel na vechtpartij

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 oktober 2023 betrokken was bij een vechtpartij in [plaats]. De verdachte is schuldig bevonden aan zware mishandeling van [slachtoffer], waarbij hij meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen, waaronder hersenletsel en blijvend verminderd zicht aan zijn linkeroog. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een openbare terechtzitting op 23 januari 2025, waar de officier van justitie de zware mishandeling ten laste legde. De verdediging heeft betoogd dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het letsel had veroorzaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van zowel het slachtoffer als getuigen elkaar ondersteunden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het slachtoffer schadevergoeding heeft gevorderd voor de geleden schade door de mishandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit, dat valt onder artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-295253-23 (P)
Datum vonnis: 6 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.R. Maarsingh, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 oktober 2023 opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
dan welheeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem meermalen tegen het hoofd te trappen en/of te schoppen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 1 oktober 2023 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- klinisch verminderd visus/ verminderd zicht en lichtstijve pupil, en/of
- hoofd- en hersenletsel,
heeft toegebracht door meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te
trappen en/of te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 oktober 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
heeft verdachte meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer] getrapt
en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

Inleiding
Op 1 oktober 2023 heeft er in [plaats] een vechtpartij plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer].
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde zware mishandeling bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde zware mishandeling en de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft geschopt of getrapt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet is vast te stellen dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen op 1 oktober 2023 ontstaan is ten gevolge van trappen door verdachte. Het letsel lijkt naar de mening van de verdediging niet in overeenstemming met het vele keren trappen tegen het hoofd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende bewijsmiddelen [1] .
1. Het proces-verbaal van aangifte van 5 oktober 2023, pagina’s 6 en 7, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Op 1 oktober 2023 was ik in [plaats]. Ter hoogte van [adres 1] bij het grasveldje tussen de woning en de [adres 2] zag ik dat er vier personen naar ons toe kwam gelopen. Ik zag dat één van die personen [verdachte] betrof. Ik ben met [verdachte] op de grond beland. Ik had [verdachte] vast. Ik liet [verdachte] los en [verdachte] stond op en trapte mij tegen mijn hoofd. Ik voelde dat de eerste trap mij raakte in mijn linkeroog. Ik probeerde op te staan maar ik voelde en zag dat [verdachte] mij bleef trappen waardoor ik steeds weer viel. Ik voelde dat [verdachte] mij steeds tegen mijn hoofd bleef trappen. Ik voelde erg veel pijn aan mijn linkeroog. Ik ben door de ambulance naar het Isalaziekenhuis gebracht. Ik heb daar tot en met 2 november 2023 gelegen. Ik ben onder andere behandeld op de neurologieafdeling. Ik heb tot vandaag nog geen zicht door mijn linkeroog. Ik heb nog veel pijn aan mijn linkeroog en ik weet steeds niet of ik hem wel open heb of niet.
2. Een geschrift, te weten een ongedateerde brief van M.T. de Jong, semi-arts Neurologie bij Isala aan huisartsenpraktijk Westdorp ter attentie van E.F. Venemans, huisarts, pagina 11, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Patiënt [slachtoffer] was opgenomen van 1 oktober 2023 tot en met 2 november 2023 op de afdeling Neurologie in verband met:
Trauma capitis na vechtpartij met subduraal bloed langs de falx.
Contusie linkeroog met klinisch verminderd visus linkeroog en lichtstijve pupil links.
4. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 3 oktober 2023, pagina’s 20, 21 en 22, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Toen ik op 1 oktober 2023 met [slachtoffer] op het grasveld naast mijn woning aan de [adres 2] stond, zag ik dat [verdachte] aan kwam rennen. [slachtoffer] trok [verdachte] met zich mee. [verdachte] stond gelijk op en ik zag dat [verdachte] zich gelijk omdraaide en kennelijk met alle kracht met zijn rechterbeen c.q. rechtervoet tegen het linkeroog van de op dat moment nog op de grond liggende [slachtoffer] trapte. Ik zag dat het bloed uit de wond bij het oog van [slachtoffer] spatte. Ik zag dat na de eerste trap van [verdachte] [slachtoffer] plat op zijn rug lag op de grond. Ik zag dat [slachtoffer] continu probeerde op te staan, maar steeds weer schoppen c.q. trappen tegen zijn hoofd kreeg en daardoor elke keer weer op de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer] erg gewond was aan zijn linkeroog en dat zijn hoofd vol met bloed zat.
5. Proces-verbaal van verhoor aangever van de rechter-commissaris in strafzaken, rechtbank Overijssel, van 2 september 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven -:
U vraagt mij hoe het nu met mij gaat. Mijn oog werkt helaas niet goed. Als ik in de ochtend wakker wordt, dan zie ik lichtflitsen en zwarte vlekken voor mijn ogen. Morgen moet ik weer naar het ziekenhuis. Ik rijd sinds een jaar ook niet meer in een auto.
6. Een geschrift van 1 maart 2024, te weten een brief van Dr. J.P.H. van de Ven, oogarts, gericht aan aangever, gevoegd bij de vordering Benadeelde Partij, zover inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Bij uw laatste bezoek op 1 februari 2024 had u nog restklachten van glasvochttroebelingen en een suboptimale visus (0,9-). De glasvochttroebelingen op basis van de traumatische achterste glasvochtmembraanloslating zijn irreversibel.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 1 oktober 2023 [slachtoffer] meerdere malen tegen het hoofd heeft getrapt. De rechtbank heeft ook de overtuiging dat verdachte dit heeft gedaan. De rechtbank overweegt daartoe dat de onafhankelijk van elkaar afgelegde verklaringen van [slachtoffer] en de getuige [getuige] op elkaar aansluiten. Daarbij komt dat aangever [slachtoffer] ook belastend over zichzelf heeft verklaard dat hij verdachte heeft vastgepakt en vastgehouden. De verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] worden bovendien worden ondersteund door geluiden van camerabeelden van de [adres 2] van die nacht. [slachtoffer] en [getuige] hebben allebei verklaard dat [getuige] tijdens het voorval naar [verdachte] heeft geschreeuwd. Op de camerabeelden is geroep en geschreeuw te horen en op een gegeven moment is te horen dat er heel hard wordt geschreeuwd: “[verdachte]”. En ook dat er wordt geroepen: “Hey, ben je niet goed jongen, [verdachte]!”.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank heeft uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting niet kunnen afleiden dat sprake is geweest van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit neemt echter niet weg dat sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet. Hiervan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedraging zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht aan [slachtoffer]. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is met vitale en belangrijke organen, zoals de hersenen en de ogen. De kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht door met geschoeide voet tegen het hoofd te trappen of schoppen, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte, waarbij hij vanuit stand met geschoeide voet meerdere malen tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt of geschopt, terwijl [slachtoffer] op zijn rug op de grond lag, naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar letsel aan het hoofd of de organen in het hoofd, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Zwaar lichamelijk letsel
Het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen kan gelet op de aard en ernst daarvan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Uit de medische stukken blijkt dat [slachtoffer] hersenletsel heeft opgelopen in de vorm van een bloeding onder het hersenvlies. Ook de constatering dat [slachtoffer] een lichtstijve pupil had, duidt op hersenletsel. Daarnaast blijkt dat [slachtoffer] blijvend verminderd zicht heeft opgelopen. [slachtoffer] heeft daarover zelf bijna een jaar later bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn oog nog steeds niet goed werkt en dat hij sinds een jaar ook geen auto meer rijdt.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 oktober 2023 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- klinisch verminderd visus/ verminderd zicht en lichtstijve pupil, en
- hoofd- en hersenletsel,
heeft toegebracht door meerdere malen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te
trappen en/of te schoppen;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich gerechtvaardigd mocht verdedigen en hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is een vechtpartij geweest tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] de eerste klap uitdeelde en verdachte hem een stoot terug gaf. Meerdere getuigen verklaren dat [slachtoffer] onder invloed was van drugs en dat hij “doorgesnoven” was. Het kan daarom zijn dat hij niet helemaal zichzelf was of zich gesterkt voelde door middelengebruik en dat hij daardoor wellicht ook te ver is gegaan. Verdachte mocht zich daarom tegen [slachtoffer] verdedigen.
Verdachte heeft zich daarnaast niet zelf in een potentieel gevaarlijke situatie gebracht, en als dat wel zo zou zijn, dan nog sluit dat een beroep op noodweer of noodweerexces volgens de Hoge Raad niet uit (ECLI:NL:HR:2006:AU8087).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat – als al sprake was van een noodweersituatie – die situatie voorbij was op het moment dat verdachte tegen het hoofd van aangever schopte. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] volgt dat verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt nadat [slachtoffer] hem al had losgelaten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer op grond van artikel 41 Sr is vereist dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De manier waarop verdachte zich heeft verdedigd moet daarnaast noodzakelijk en geboden zijn. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of er daadwerkelijk sprake was van een noodweersituatie; dus van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer], waarbij verdediging door verdachte noodzakelijk was. Nog daargelaten dat verdachte zelf de situatie heeft opgezocht, kan de rechtbank gelet op de ontkennende verklaring van verdachte niet vaststellen waaruit de noodzakelijke verdediging van verdachte bestond.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
zware mishandeling

5.De strafbaarheid van verdachte

Noodweerexces
De rechtbank is op grond van de onder 4 vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van honderdtachtig uren.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer]. Hij heeft [slachtoffer] meerdere malen tegen het hoofd getrapt, terwijl [slachtoffer] op de grond lag. Door de trappen tegen zijn hoofd heeft hij hersenletsel opgelopen, moest er een snee in zijn gezicht gehecht worden en heeft hij blijvend letsel opgelopen aan zijn linkeroog. Hij heeft twee dagen in het ziekenhuis moeten verblijven bij neurologie en voor zijn oog heeft hij meerdere malen het ziekenhuis moeten bezoeken.
De rechtbank is van oordeel dat een forse straf voor het bewezenverklaarde feit, met de gevolgen die dit heeft gehad voor [slachtoffer], is aangewezen. Gelet op de persoon van verdachte acht de rechtbank evenwel, anders dan de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Hierbij zijn de jeugdige leeftijd en het strafblad van verdachte in aanmerking genomen. Uit het strafblad van verdachte van 23 december 2024 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en dat hij ook sinds het bewezenverklaarde feit, dat alweer enige tijd geleden heeft plaatsgevonden, geen strafbare feiten heeft gepleegd. Om wel recht te doen aan de ernst van het feit zal een forse taakstraf worden opgelegd in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij een proeftijd van drie jaar moet verdachte er van doordringen dat hij in de toekomst niet opnieuw de fout in gaat.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.154,96 (elfhonderdvierenvijftig euro en zesennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering 2023: € 385,--;
- eigen risico zorgverzekering 2024: € 385,--;
- bril: € 308,--;
- reiskosten: € 76,96;
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 7.000,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu [slachtoffer] onlangs is komen te overlijden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij dient niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu [slachtoffer] onlangs is komen te overlijden en er geen erfgenamen bekend zijn.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] is onlangs komen te overlijden, niet ten gevolge van het strafbare feit. De rechtbank moet daarom oordelen of nog op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] moet worden beslist.
Het strafgeding voorziet niet in de mogelijkheid dat in geval van overlijden van de benadeelde partij de erfgenaam zich in het geding voegt en de (proces)positie van de benadeelde partij overneemt. Dit betekent dat ook indien degene die zich op de voet van artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd, is overleden, de rechter ingevolge artikel 361, vierde lid, Sv dient te beslissen op diens vordering. [2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten eigen risico zorgverzekering 2023 en reiskosten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 461,96.
De onder de posten eigen risico zorgverzekering 2024 en bril opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat niet is gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank zalde benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, nu de datum van overlijden niet bekend is en daarmee niet duidelijk is op welke periode de vordering ziet, zodat de rechtbank de schade niet naar billijkheid kan vaststellen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
zware mishandeling
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 461,96, bestaande uit materiële schade;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] voor overige deel van € 7.693,-- niet-ontvankelijk is in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Vodegel, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023453495. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.